4.2.Op de inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de informatie en gegevens die hij bij belanghebbende heeft opgevraagd van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Informatiebeschikkingen inkomstenbelasting 2002 t/m 2009
4.3.1.Uit de in 2.3 tot en met 2.6 vermelde feiten leidt de rechtbank af dat belanghebbende nauw betrokken is geweest bij de oprichting en instandhouding van de SPF waarbij belanghebbende als begunstigde (zie 2.5) en als inbrenger (zie 2.6) van het vermogen van de SPF is aangeduid. De na bezwaar resterende vragen I, II en V kunnen naar het oordeel van de rechtbank van belang zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende uitkeringsgerechtigd was dan wel kon beschikken over het vermogen van de SPF als ware het zijn eigen vermogen. In het eerste geval zal de gerechtigdheid in het algemeen aan te merken zijn als een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet IB 2001. In het tweede geval kunnen de bezittingen van de SPF aan belanghebbende worden toegerekend hetgeen eveneens gevolgen kan hebben voor de heffing van inkomstenbelasting over de onderhavige jaren.
4.3.2.De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende, gelet op de nauwe betrokkenheid (zie 4.3.1), beschikt, althans kan beschikken, over de bij de vragen I, II en V verzochte informatie/gegevens. Op belanghebbende rust dan de verplichting om deze informatie ingevolge artikel 47 van de AWR en met inachtneming van artikel 49 van de AWR te overleggen. Aangezien belanghebbende hieraan niet heeft voldaan, heeft de inspecteur terecht in zoverre de informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a, eerste lid van AWR vastgesteld.
4.3.3.Het verweer van belanghebbende dat hij reeds aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, aangezien de voormalig bestuurder van de SPF heeft aangegeven niet over alle verzochte stukken te beschikken, slaagt niet, omdat de rechtbank niet aannemelijk acht dat belanghebbende als inbrenger van de SPF niet over deze gegevens beschikt of kan beschikken. Om diezelfde reden faalt de stelling van belanghebbende dat van hem niet mag worden verwacht dat hij de informatie bij derden inwint, hetgeen zonder gerechtelijke procedure onmogelijk is. Voorts rust, anders dan belanghebbende meent, op hem een inspanningsverplichting om de verzochte informatie waarover belanghebbende kan beschikken te vergaren. Deze stopt niet bij het enkel opvragen van informatie bij een voormalig bestuurder van de SPF.
4.3.4.De stelling van belanghebbende dat de inspecteur reeds over alle verzochte informatie beschikt, waaronder de gehele administratie van de SPF, acht de rechtbank niet aannemelijk na de geloofwaardige verklaring door de inspecteur ter zitting dat hij niet over de verzochte informatie beschikt. De rechtbank acht het handelen van de inspecteur niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel en détournement de pouvoir. Ook van disproportioneel handelen van de zijde van de inspecteur is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De inspecteur had en heeft een gerechtvaardigd belang bij de informatieverzoeken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, valt niet in te zien dat de verzoeken niet proportioneel zijn. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de inspecteur de mogelijkheid heeft een uitwisselingsverzoek met betrekking tot deze informatie in te dienen bij Curaçaose fiscale autoriteiten, baat hem evenmin.
4.3.5.Gelet op het vorenstaande zijn de informatiebeschikkingen inkomstenbelasting 2002 tot en met 2009 terecht opgelegd en dienen de beroepen in zoverre ongegrond verklaard te worden. Nu belanghebbende nog steeds de gevraagde informatie kan geven en in aanmerking genomen dat geen sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht, zal de rechtbank hem daartoe op de voet van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een termijn stellen.
Informatiebeschikkingen recht van schenking 2007 t/m 2009
4.4.1.De rechtbank stelt voorop dat de informatiebeschikkingen met betrekking tot het recht van schenking over de jaren 2007 tot en met 2009 zijn genomen omdat belanghebbende volgens de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen alleen vragen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende zelf de grondslag vormen voor het nemen van de onderhavige informatiebeschikkingen (zie 4.1 en 4.2).
4.4.2.De stelling van de inspecteur dat belanghebbende de meest gerede partij is om informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de heffing van schenkingsrecht bij de zoon, maakt niet dat sprake is van vragen met betrekking tot de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. Dit is niet anders indien de schenking vrij van recht zou zijn gedaan door belanghebbende. De zoon blijft de belastingplichtige, ten aanzien van wie een eventuele aanslag recht van schenking zou kunnen worden opgelegd. Dat een schenking vrij van recht is gedaan, houdt in die zin slechts in dat de schenker het schenkingsrecht voor zijn rekening neemt, en indien de verkrijger alsnog het schenkingsrecht betaalt, hij een civielrechtelijke vordering krijgt op de schenker. Een dergelijke civielrechtelijke vordering kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als ‘belastingheffing te zijnen aanzien’ als bedoeld in artikel 47, eerste lid van de AWR.
4.4.3.De inspecteur heeft nog aangevoerd dat er ook nog schenkingen gedaan zouden kunnen zijn aan belanghebbende. Het ontbreekt echter aan enige concrete aanwijzing dat de SPF in de jaren 2007 t/m 2009 mogelijk eveneens aan belanghebbende schenkingen heeft gedaan en voorts hebben de vragen van de inspecteur betrekking op specifieke schenkingen aan de zoon, zodat deze stelling van de inspecteur faalt.
4.4.4.Gelet op hetgeen in 4.4.1 tot en met 4.4.3 is overwogen kunnen de informatiebeschikkingen recht van schenking 2007 tot en met 2009 niet in stand blijven. De beroepen dienen in zoverre gegrond verklaard te worden.