Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendbureau en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. Het uitzendbureau had een woning ter beschikking gesteld voor de huisvesting van Poolse werknemers en was in bezwaar gegaan tegen de opgelegde aanslag voor de zuiveringsheffing bedrijfsruimten van € 443,70. De rechtbank moest beoordelen of de woning als bedrijfsruimte of als woonruimte moest worden aangemerkt voor de heffingsgrondslag van de aanslag.
De rechtbank oordeelde dat de groep werknemers niet kon worden aangemerkt als een 'met een gezin gelijk te stellen leefeenheid'. De werknemers maakten gezamenlijk gebruik van de sanitaire voorzieningen, maar er was geen sprake van de sociale cohesie die kenmerkend is voor een gezin. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de Verordening op de heffing en invordering van zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2014 en eerdere uitspraken van de Hoge Raad.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de woning niet als woonruimte kon worden aangemerkt, maar als bedrijfsruimte, en verklaarde het beroep van het uitzendbureau ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.