In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een betaald-voetbalorganisatie en de inspecteur van de Belastingdienst over de crisisheffing die aan de organisatie was opgelegd. De belanghebbende, een voetbalclub in de Eredivisie, had een naheffingsaanslag loonheffingen ontvangen van € 2.299.225, die betrekking had op de crisisheffing over het tijdvak maart 2013. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte had opgelegd, omdat de belanghebbende niet in staat was om de crisisheffing te betalen zonder in een negatieve spiraal terecht te komen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar van de belanghebbende gegrond. De rechtbank oordeelde dat de crisisheffing in dit geval een individuele buitensporige last vormde, omdat de belanghebbende, gezien haar specifieke omstandigheden, onevenredig zwaar werd getroffen door de heffing. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht werd vergoed.