2.10.Belanghebbende stelt dat hij in 2012 niet in Nederland sociaal verzekerd is maar in Luxemburg. Met betrekking tot het jaar 2013 stelt belanghebbende dat aan de A1-verklaring geen rechtskracht toekomt, reeds omdat deze door de rechtbank Groningen [bedoeld is de rechtbank Noord-Nederland] is vernietigd. Tevens acht belanghebbende de afgifte van de A1-verklaring door de SVB nadat de A1-LI-verklaring is afgegeven, niet toelaatbaar
gelet op het arrest Herbosch Kiere. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar betreffende 2013 ontoereikend is gemotiveerd. Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen tot betaling van smartegeld en van de werkelijke proceskosten van belanghebbende.
2.11.1.De inspecteur heeft aangevoerd dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor de vrijstelling premie volksverzekeringen. Daartoe stelt de inspecteur het volgende.
2.11.2.Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op Rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (hierna: de Overeenkomst) niet van toepassing is. Belanghebbende kan worden aangemerkt als een Rijnvarende in de zin van de Overeenkomst. Belanghebbende is in Nederland sociaal verzekerd nu de exploitant van het schip volgens de Rijnvaartverklaring in Nederland is gevestigd.
2.11.3.Voor het jaar 2013 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven waarin staat de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing is. Nu deze A1-verklaring nog rechtsgeldig is, aangezien enkel de uitspraak op het bezwaar is vernietigd door de rechtbank Noord-Nederland en niet de A1-verklaring zelf, is deze nog steeds bindend op grond van artikel 5 van de Verordening 987/2009. Van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is volgens de inspecteur geen sprake.
2.11.4.In de omstandigheid dat er door Liechtenstein eveneens een A1-verklaring is afgegeven waarin staat dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2015 in Liechtenstein sociaal verzekerd is en deze niet (met terugwerkende kracht) is ingetrokken, ziet de inspecteur blijkens zijn pleitnota reden de A1-LI-verklaring te respecteren. De inspecteur heeft in verband hiermee ter zitting gesteld dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 moet worden vrijgesteld van verzekeringsplicht in Nederland.
2.12.1Vast staat dat belanghebbende de onderhavige jaren in Nederland woonde en nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Gelet hierop en op het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van de Algemene ouderdomswet (de Wet) en de dienovereenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten, is belanghebbende voor deze jaren aan te merken als Nederlands ingezetene en derhalve van rechtswege in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen.
2.12.2.In afwijking van artikel 6 van de Wet wordt op grond van artikel 6a van de Wet als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Niet als verzekerde wordt aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Verordening (EG) 883/2004 (De Verordening)
2.12.3Op 1 mei 2010 is de Verordening (EG) 883/2004 van kracht geworden. Artikel 13 van de Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 13
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a.
a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij op dit grondgebied een
substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht of indien hij werkzaam is bij
verschillende ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben op het
grondgebied van verschillende lidstaten, of
b) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij voornamelijk werkzaam is zich bevindt, indien hij geen
substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont.”
Op grond van artikel 16 van de Verordening bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om, in afwijking van de in de Verordening opgenomen aanwijsregels, de sociale zekerheidswetgeving van een andere lidstaat aan te wijzen als toepasselijke wetgeving. Artikel 16 van de Verordening luidt als volgt:
"Artikel 16
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen."
2.12.4.Op 11 februari 2011 hebben de autoriteiten van België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Duitsland op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening, de Overeenkomst gesloten. De Overeenkomst bevat exclusieve aanwijsregels voor werknemers en zelfstandigen die op grond van de Overeenkomst als Rijnvarende kunnen worden aangemerkt. De bepalingen van de Overeenkomst gelden met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010.
De tekst van de Overeenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 1 Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst
a.
a) wordt onder het begrip ‘Rijnvarende’ een werknemer of zelfstandige verstaan, (…), die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en dat is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, (…)
(…)
c) wordt onder de uitdrukking ‘de onderneming waartoe het schip behoort’ de onderneming of vennootschap verstaan die het betrokken schip exploiteert, ongeacht of deze eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor toepassing van deze overeenkomst als exploitant van het schip de onderneming of vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is in het bijzonder voor het economische en commerciële management van het schip. Voor de vaststelling van de onderneming zijn de op de Rijnvaartverklaring vermelde gegevens maatgevend.
Artikel 2 Personele werkingssfeer
(…)
2. Deze overeenkomst is niet van toepassing op personen die hun beroepsarbeid aan boord
(…)
b) een schip uitoefenen dat uitsluitend of hoofdzakelijk in een binnen- of zeehaven wordt gebruikt.
(…)
Artikel 4 Toepasselijke wetgeving
(…)
2. Op de Rijnvarende is de wetgeving van toepassing van de Ondertekenende Staat op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming waartoe het in artikel 1, sub c) bedoelde schip behoort, aan boord waarvan deze Rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht.
(…)"
2.12.5.De Verordening (EG) nr. 987/2009 van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: Vo 987/2009
)luidt (voor zover van belang) als volgt:
“Artikel 5Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.(…)
Artikel 16Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2,tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokkenlidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteitenzelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokkenorganen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokkenorgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.”
Belastingverdrag Nederland-Luxemburg (hierna: het belastingverdrag)