ECLI:NL:RBZWB:2016:4774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 491
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een financiële holding, aangeduid als belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft meerdere navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) en naheffingsaanslagen loonheffingen (LH) over de jaren 2004 tot en met 2008. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en beschikkingen, waarbij de inspecteur in eerdere uitspraken op bezwaar enkele bezwaren gegrond heeft verklaard, maar andere ongegrond. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 mei 2016 gehouden, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de inspecteur ook aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de kosten die aan een dochteronderneming in rekening zijn gebracht, niet aftrekbaar zijn voor belanghebbende, omdat deze kosten niet zakelijk zijn en als een informele kapitaalstorting in de dochtermaatschappij worden aangemerkt. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen Vpb 2004/2005 en 2005/2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang, terwijl de aanslagen voor de jaren 2006/2007 en 2007/2008 zijn verminderd. De rechtbank heeft ook de boete die was opgelegd bij de aanslag Vpb 2007/2008 vernietigd, omdat de inspecteur niet voldoende onderbouwing had gegeven voor de boete. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 5.452, waarbij de inspecteur werd veroordeeld in de kosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/491 tot en met 15/498
Uitspraak van 29 juli 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de volgende jaren de volgende (navorderings)aanslag(en) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb), naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: LH) en boetebeschikking afgegeven en tevens bij beschikkingen de volgende bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:
zaaknr.
(nav./nah.)aanslag
d.d.
bel. winst
belastbaar bedrag/ loon
belasting
heff. rente
boete
15/491
(nav.)Vpb 2004/2005
31-jul-10
€ 891.560
€ 0
-
-
-
15/492
Vpb 2005/2006
24-jul-10
€ 266.911
€ 0
-
-
-
15/493
Vpb 2006/2007
26-mrt-11
€ 466.589
€ 466.589
€ 120.292
€ 18.245
-
15/494
Vpb 2007/2008
22-okt-11
€ 389.829
€ 0
-
-
€ 22
15/495
nah. LH 2005
14-dec-10
-
€ 50.000
€ 20.804
€ 3.959
-
15/496
nah. LH 2006
28-dec-11
-
€ 100.000
€ 85.803
€ 16.152
-
1.1.2.
Bij beschikkingen van 30 november 2010 (2005) en 19 december 2011 (2006) is het loon waarover is nageheven op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel a, sub 2, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) uitgezonderd van eindheffing (hierna: de art. 31-beschikkingen). De beroepen die hierop betrekking hebben zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 15/497 en 15/498.
1.2.
Bij het vaststellen van de onderhavige (navorderings)aanslag(en) Vpb zijn (impliciet) de volgende verliezen bij verliesverrekeningsbeschikkingen verrekend:
(nav.)aanslag
verrekend
(nav.)Vpb 2004/2005
€ 891.560
Vpb 2005/2006
€ 266.911
Vpb 2006/2007
-
Vpb 2007/2008
€ 389.829
1.3.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.1. tot en met 1.2. genoemde aanslagen en beschikkingen.
1.4.1.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 december 2014 de bezwaren tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen betreffende de Vpb over de jaren 2004/2005 tot en met 2006/2007 en de naheffingsaanslag LH over het jaar 2006 gegrond verklaard. Rekening houdend met de daarop volgende verminderingsbeschikkingen (zie 2.12 en 2.13) zijn de desbetreffende verliesverrekeningsbeschikkingen als volgt gewijzigd:
(nav./nah.)aanslag / besch.
bel. winst
verlies
bel. bedrag
belasting
heff. rente
(nav.)Vpb 2004/2005
€ 791.560
€ 791.560
-
-
Vpb 2005/2006
€ 216.911
€ 216.911
-
-
Vpb 2006/2007
€ 366.589
€ 366.589
€ 94.107
€ 14.273
De naheffingsaanslag loonheffingen over 2006 is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar loon van € 50.000.
1.4.2.
Bij uitspraken op bezwaar van eveneens 22 december 2014 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen betreffende de Vpb over het jaar 2007/2008, de naheffingsaanslag LH over het jaar 2005 en de art. 31-beschikkingen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.4.1 en 1.4.2 genoemde uitspraken op bezwaar bij brieven van 27 januari 2015, ontvangen bij de rechtbank op 28 januari 2015, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 331. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , vergezeld van [A] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en ter bijstand vergezeld van [B] en [C] en namens de inspecteur, [verweerder] . Een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 30 juni 2016 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken wordt verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een financiële holding. [B] (hierna: [B] ) is enig bestuurder van belanghebbende. Enig aandeelhouder van belanghebbende is [D BV] (de BV). De aandelen in de BV worden voor 15% gehouden door [E] , voor 27,5% door [F] (hierna: [F] ) en voor 57,5% door [G NV] . Het boekjaar van belanghebbende loopt van 1 november tot en met 31 oktober.
2.2.
[B] is gehuwd met [F] . Beiden zijn woonachtig in België. [F] is enig aandeelhouder in de in België gevestigde vennootschap [H BVBA] (hierna: de BVBA).
2.3.
Op 1 januari 2002 hebben belanghebbende en de BVBA een managementovereenkomst ondertekend (namens de BVBA ondertekend door [B] ) waarin onder meer is overeengekomen dat belanghebbende vanaf 1 januari 2002 een vaste managementvergoeding van € 100.000 betaalt aan de BVBA voor door de BVBA aan belanghebbende geleverde diensten. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst betrekking heeft op werkzaamheden van [B] .
2.4.
Voor door [B] verrichte werkzaamheden heeft belanghebbende in de jaren 2005/2006 en 2007/2008 jaarlijks € 50.000 aan de BVBA betaald. [B] ontving in de onderhavige jaren een jaarlijkse vergoeding van € 28.000 van de BVBA.
2.5.
In de aangiften Vpb 2005/2006 en 2007/2008 zijn de in 2.4 vermelde aan belanghebbende door de BVBA in rekening gebrachte kosten van € 50.000 in mindering op de winst gebracht, in de aangiften 2004/2005 en 2006/2007 niet.
2.6.
De aanslag Vpb over het jaar 2004/2005 is conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.7.
Op 20 juni 2008 heeft er bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is met dagtekening 27 juli 2010 een conceptrapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“[B] ontvangt een managementvergoeding van € 100.000 per jaar. Een
managementvergoeding is een vergoeding voor geleverde arbeid. In ieder geval zal tenminste deze managementvergoeding belast moeten worden met loonheffing. Gebleken is dat er geen inhoudingen en afdrachten van loonheffingen hebben plaats gevonden over de kalenderjaren 2005 tot en met 2007. Voor de hoogte van het gebruikelijk loon is vooralsnog aansluiting gezocht bij de managementvergoeding, waarbij nog geen rekening is gehouden met privé-gebruik auto. (…)
Subsidiair stelt de Belastingdienst dat de managementvergoeding die aan [H BVBA] is betaald, niet op zakelijke gronden is betaald. De kosten die [H BVBA] in rekening heeft gebracht worden dan ook aangemerkt als niet zakelijk en daarmee niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting van [belanghebbende] BV. Tijdens het onderzoek hebben wij de zakelijkheid van deze kosten niet kunnen vaststellen in verband met het ontbreken van de gevraagde relevante stukken.
De Belastingdienst corrigeert op grond van haar subsidiaire standpunt de fiscale winst van 2005 tot en met 2007 met een bedrag van € 100.000.”
2.8.
Naar aanleiding van dit conceptrapport zijn aan belanghebbende de onder 1.1.1. tot en met 1.2. genoemde aanslagen en beschikkingen opgelegd.
2.9.
Op 11 mei 2012 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.10.
Bij de in 1.4 vermelde uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur voor de jaren 2004/2005 en 2006/2007 geconstateerd dat de correctie voor de Vpb van € 100.000 ten opzichte van de aangifte onjuist was. Voor het jaar 2005/2006 heeft de inspecteur de correctie voor de Vpb teruggebracht tot € 50.000, omdat niet meer dan dat bedrag in aftrek was gebracht. Voor de LH 2006 is het loon verminderd tot € 50.000.
2.11.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft de inspecteur voor de gegronde bezwaren een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 608 (2,5 punt maal € 243).
2.12.
Met dagtekening 10 januari 2015 heeft de inspecteur bij verminderingsbeschikking de belastbare winst Vpb 2004/2005 vastgesteld op € 791.560 en het belastbare bedrag vastgesteld op nihil.
2.13.
Met dagtekening 17 januari 2015 heeft de inspecteur bij verminderingsbeschikking de belastbare winst Vpb 2005/2006 vastgesteld op € 216.911 en het belastbare bedrag vastgesteld op nihil.
2.14.
Met dagtekening 7 augustus 2015 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag LH 2006 en de hierbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil.
2.15.
Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat het bedrag aan nog te verrekenen verlies ultimo 31 oktober 2004 € 1.619.540 bedraagt.

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn – uiteindelijk nog – de antwoorden op de volgende vragen:
- Zijn de beschikkingen betreffende de Vpb 2004/2005 tot en met 2007/2008 tot de juiste bedragen vastgesteld?
- Is de naheffingsaanslagen LH 2005 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?
- Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
- Zijn de art 31-beschikkingen terecht vastgesteld?
- Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de navorderingsaanslag Vpb 2005 tijdig is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel aanpassing van de beschikkingen met betrekking tot de Vpb over het jaar 2004/2005 berekend naar de belastbare winsten van respectievelijk € 791.560, € 166.911, € 366.589 en € 339.829, vernietiging van de naheffingsaanslagen LH 2005 en 2006 en de art. 31-beschikkingen.
3.4.
Ten aanzien van het beroep gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking over het jaar 2006/2007 concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de onderhavige (navorderings)aanslag(en) Vpb concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring. In geval van ongegrondverklaring van het beroep betreffende de Vpb 2005/2006, concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2005 en art 31-beschikking. In geval van gegrondverklaring van het beroep betreffende de Vpb 2005/2006, concludeert de inspecteur ten aanzien van het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2005 primair tot ongegrondverklaring en subsidiair tot gegrondverklaring en vermindering van de naheffingsaanslag LH 2005 tot € 19.709. Ten aanzien van de art. 31-beschikking over 2005 concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring. Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslag LH 2006 en de art. 31-beschikking 2006 concludeert de inspecteur tot niet-ontvankelijkverklaring.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf inzake de verliesverrekeningsbeschikkingen
VPB 2004/2005
4.0.1.
Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag Vpb 2004/2005 is rekening gehouden met verliesverrekening en is een verliesverrekeningsbeschikking genomen. De verliesverrekeningsbeschikking met betrekking tot Vpb 2004/2005 is een herziening van de eerder genomen verliesverrekeningsbeschikking bij de aanslag, namelijk een verhoging van het verrekenende verlies met € 100.000 tot € 891.560. Bij de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag Vpb 2004/2005 is – anders dan bij de (navorderings)aanslagen – geen rekening gehouden met de verliesverrekening, waardoor het belastbare bedrag hoger is dan vóór het bezwaar (reformatio in peius). Bij de daaropvolgende verminderingsbeschikkingen is wel rekening gehouden met verliesverrekening, waardoor het belastbaar bedrag alsnog nihil bedraagt. Die verminderingsbeschikking impliceert tevens (alsnog) een uitspraak op bezwaar tegen de verliesverrekeningsbeschikking 2004/2005. De onderhavige procedure ziet daarmee ook op deze verliesverrekeningsbeschikking.
VPB 2005/2006
4.0.2.
Bij de aanslag Vpb 2005/2006 is rekening gehouden met verliesverrekening en is een verliesverrekeningsbeschikking genomen. Bij de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag Vpb 2005/2006 is – anders dan bij de (navorderings)aanslagen – geen rekening gehouden met de verliesverrekening, waardoor het belastbare bedrag hoger is dan vóór het bezwaar (reformatio in peius). Bij de daaropvolgende verminderingsbeschikking is wel rekening gehouden met verliesverrekening, waardoor het belastbaar bedrag alsnog nihil bedraagt. Die verminderingsbeschikking impliceert tevens (alsnog) een uitspraak op bezwaar tegen de verliesverrekeningsbeschikking 2005/2006. De onderhavige procedure ziet daarmee ook op deze verliesverrekeningsbeschikking.
VPB 2006/2007
4.0.3.
Bij zowel de aanslag Vpb 2006/2007 als de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar is geen rekening gehouden met verliesverrekening. Partijen zijn het erover eens dat dit ten onrechte niet is gebeurd, en hebben hierover een praktische afspraak gemaakt (zie 4.9 hierna).
VPB 2007/2008
4.0.4.
Bij de navorderingsaanslag Vpb 2007/2008 is rekening gehouden met verliesverrekening en is een verliesverrekeningsbeschikking genomen. Het bezwaar betreffende de aanslag Vpb 2007/2008 is ongegrond verklaard. Aangezien dit impliceert dat ook het bezwaar tegen de verliesverrekeningsbeschikking ongegrond is verklaard, ziet het onderhavige beroep ook op die beschikking.
Inhoudelijk, formeel
LH 2006
4.1.
Met dagtekening 7 augustus 2015 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag LH 2006 en de hierbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil. Het beroep betreffende deze naheffingsaanslag zal daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988). De samenhangende art. 31-beschikking – ter zake waarvan de inspecteur in zijn verweerschrift heeft geconcludeerd dat deze kan vervallen – zal worden vernietigd. Het beroep is op dit punt gegrond.
Vpb 2004/2005
4.2.
Na de in 2.12 vermelde verminderingsbeschikking is de navorderingsaanslag 2004/2005 nihil. Wegens gebrek aan belang, is het beroep dat daarop betrekking heeft daarom niet-ontvankelijk. Op de correctie in 2004/2005 is volledig teruggekomen door de inspecteur. De verliesverrekeningsbeschikking is daarom teruggebracht tot € 791.560 zijnde het bedrag van de oorspronkelijke verliesverrekening bij de primitieve aanslag, hetgeen impliceert dat de herziening van die oorspronkelijke verliesverrekeningsbeschikking is teruggenomen. Het beroep is dan ook op dit punt niet-ontvankelijk. Het enige geschilpunt betreft de proceskostenvergoeding, dat hierna aan de orde komt.
Vpb 2005/2006 en 2007/2008
4.3.
Voor deze jaren resteert als geschilpunt (na de uitspraak op bezwaar) een correctie van € 50.000 per jaar. Formeelrechtelijk is alleen het bedrag aan verliesverrekening in geschil. De aanslagen zijn immers – na (de verminderingsbeschikkingen na) de uitspraken op bezwaar – door de verliesverrekening nihil. De beroepen tegen de aanslagen Vpb 2005/2006 en 2007/2008 zijn daarom niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
Inhoudelijk, materieel
Vpb 2005/2006 en 2007/2008
4.4.
De inspecteur heeft gesteld dat de correcties terecht zijn. De inspecteur heeft hiertoe aangevoerd dat belanghebbende vanaf november 2004 – op een deelneming en enkele onderlinge groepsvorderingen en -schulden na – leeg is en het om die reden alleen al niet aannemelijk is dat de BVBA werkzaamheden heeft verricht voor belanghebbende waarvoor belanghebbende € 50.000 heeft betaald aan de BVBA.
4.5.
[B] heeft ter zitting aangegeven dat er onroerend goed zat in één van de dochterondernemingen van belanghebbende en dat hij in de onderhavige jaren namens de BVBA voor deze dochteronderneming werkzaamheden heeft verricht. Uit praktische overwegingen is er echter voor gekozen om de verrichte werkzaamheden bij belanghebbende te declareren, aldus [B] .
4.6.1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in samenhang met artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen die kosten in mindering op de belastbare winst worden gebracht die ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. Gelet op de verklaring van [B] ter zitting horen de kosten – ook indien gemaakt en niet onzakelijk– niet thuis bij belanghebbende maar bij de desbetreffende dochteronderneming. Dat belanghebbende toch die kosten op zich heeft genomen, maakt niet dat die kosten bij belanghebbende aftrekbaar zijn; belanghebbende heeft, voor zover die betaling niet is doorbelast aan de dochtermaatschappij, een informele kapitaalstorting gedaan in de dochtermaatschappij.
4.6.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat eind jaren ’90 een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden bij gelieerde vennootschappen, en dat toen vergelijkbare betalingen aan een andere Belgische vennootschap wel is gehonoreerd door de fiscus. Dit (kennelijke) beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, reeds omdat een belastingplichtige in de regel geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van de inspecteur ten aanzien van een of meer andere belastingplichtigen (HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213, BNB 2010/65). Dit is anders indien dat optreden heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige redelijkerwijze mocht menen dat dit ook bedoeld was om te gelden in zijn situatie, maar dat doet zich hier niet voor.
4.6.3.
De correcties zijn derhalve terecht. Aangezien de hoogte van de belastbare winst in de jaren 2005/2006 en 2007/2008 verder niet in geschil is, zijn ook de bedragen aan verliezen die zijn verrekend met die winsten niet te hoog. De beroepen tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen zijn daarom ongegrond.
4.7.
Het beroep wordt geacht ook betrekking te hebben op de boete (artikel 24a lid 2 AWR). Het beroep betreffende de verzuimboete van € 22 die is opgelegd bij de aanslag Vpb 2007/2008 is gegrond. De inspecteur heeft noch in zijn uitspraak op bezwaar noch in processtukken in beroep aangevoerd op grond van welke feiten en omstandigheden hij de boete heeft opgelegd. De boete dient daarom vernietigd te worden.
LH 2005
4.8.
Voor het zich hier voordoende geval dat geen bedrag van de geclaimde € 50.000 aan kosten in aftrek wordt toegelaten voor de Vpb, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag LH dient te worden vernietigd. Ook de beschikkingen heffingsrente dient dan te worden vernietigd alsmede de met de naheffingsaanslag samenhangende art. 31-beschikking. De beroepen tegen deze aanslag en deze beschikking zijn daarom gegrond.
Vpb 2006/2007
4.9.
Voor het jaar 2006/2007 is de correctie van de belastbare winst ten opzichte van de aangifte in de bezwaarfase teruggenomen. Abusievelijk is echter met de belastbare winst niet een bedrag aan verrekenbare verliezen uit het verleden verrekend. Het restant aan verrekenbare verliezen is vervolgens wel verrekend in de jaren 2007/2008 en 2008/2009. Omdat het (gedeeltelijk) terugdraaien van deze verliesverrekening en het alsnog verrekenen van verlies in 2006/2007 volgens de inspecteur automatiseringstechnisch niet mogelijk is, heeft de inspecteur aan belanghebbende een praktische regeling voorgesteld, die erin de grond op neerkomt dat (i) het belastingbedrag het thans nog resterende verlies na verrekening in het jaar 2008/2009 – te weten € 150.000 – in mindering komt op de belastbare winst van 2006/2007, en (ii) dat vervolgens bij het belastingbedrag rekening wordt gehouden met de nadelen zoals die met betrekking tot heffingsrente en tariefverschillen. Belanghebbende heeft ter zitting gemeld daarmee akkoord te gaan, mits ook in de toekomst rekening wordt gehouden met mogelijke nadelen in verband met achterwaartse verliesverrekening van eventuele verliezen in jaren na 2008/2009. De inspecteur heeft dat toegezegd.
De rechtbank volgt partijen in hun afspraak met betrekking tot 2006/2007. De rechtbank zal daarom oordelen dat de aanslag Vpb 2006/2007 dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 366.589 -/- € 150.000 is € 216.589, en gaat er verder van uit dat de inspecteur voor het concrete belastingbedrag handelt overeenkomstig zijn voorstel. Het beroep betreffende de aanslag Vpb 2006/2007 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente is gegrond.
Beslissing over de kostenvergoeding in bezwaar.
4.10.
Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd een integrale vergoeding van de kosten van de bezwaarfase te willen. Naar de rechtbank begrijpt komt zij derhalve op tegen de toegekende kostenvergoeding van € 608. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Niet gezegd kan worden dat de inspecteur tegen beter weten in heeft geprocedeerd. Voor een integrale kostenvergoeding is geen aanleiding.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen heeft moeten maken in de zaken waarin het beroep gegrond is. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding (zie 4.10).
De rechtbank beschouwt de zaken betreffende de Vpb als samenhangende zaken, en daarnaast de zaken betreffende de naheffingsaanslagen LH en de art. 31-beschikkingen als samenhangende zaken, en zal voor elk van deze clusterzaken eenmaal een proceskostenvergoeding toekennen.
5.2.
Aangezien in alle Vpb-zaken, zaaknummers 15/491 tot en met 15/494, waarin het beroep gegrond is, ook het bezwaar reeds gegrond was en daarvoor reeds een kostenvergoeding was toegekend, wordt hier alleen een kostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend.
In de LH/art. 31-beschikking-zaken, zaaknummers 15/495 tot en met 15/498, is in de bezwaarfase alleen in de zaak LH 2006 het bezwaar gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend. Voor de overige zaken dient daarom ook een kostenvergoeding voor bezwaar te worden toegekend.
5.3.
De kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vastgesteld.
- Voor de Vpb: € 1.984 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, een wegingsfactor 2);
- Voor de LH en de art. 31-beschikkingen: € 3.468, zijnde € 492 voor de bezwaarfase (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 246 met wegingsfactor 1) en € 2.976 voor de beroepsfase (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 496, een wegingsfactor 2 en factor 1,5 voor samenhang).
Dit resulteert in een totaalbedrag aan proceskostenvergoeding van € 5.452 (exclusief de reeds toegekende kostenvergoeding in de bezwaarfase).

6.Beslissing

Procedure 15/491 (Vpb 2004/2005)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de navorderingsaanslag en de verliesverrekeningsbeschikking;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de kostenvergoeding in bezwaar.
Procedure 15/492 (Vpb 2005/2006)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de navorderingsaanslag;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de verliesverrekeningsbeschikking en de kostenvergoeding in bezwaar.
Procedure 15/493 (Vpb 2006/2007)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de proceskostenvergoeding;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 216.589 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • stelt de verliesverrekeningsbeschikking vast op € 150.000.
Procedure 15/494 (Vpb 2007/2008 en boete)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de navorderingsaanslag;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de verliesverrekeningsbeschikking.
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de boete, vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking en vernietigt de boete.
Procedure 15/495 en 15/497 (LH 2005 en art. 31-beschikking 2005)
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag, de heffingsrentebeschikking en de art 31-beschikking.
Procedure 15/496 (Naheffingsaanslag LH 2006)
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Procedure 15/498 (art. 31-beschikking 2006)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de art. 31-beschikking.
Overig
De rechtbank:
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 5.542;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.