Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die een garagebox in eigendom heeft, betwistte de vaststelling van haar verzamelinkomen voor het jaar 2014 door de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de garagebox behoort tot de grondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, en dat de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven door een onderscheid te maken tussen eigenwoningbezitters met een garagebox en huurders van een woning met een garagebox in eigendom.
De belanghebbende had twee aangiften inkomstenbelasting ingediend, waarbij in de eerste aangifte de garagebox niet was meegenomen, resulterend in een verzamelinkomen van € 10.178. In de tweede aangifte was de garagebox wel meegenomen, wat leidde tot een verzamelinkomen van € 10.498. De inspecteur had de aanslag conform de eerste aangifte opgelegd, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de wetgeving niet in strijd is met hogere wetgeving en dat de wetgever een redelijke rechtvaardiging heeft voor het gemaakte onderscheid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belanghebbende niet onredelijk wordt behandeld ten opzichte van eigenwoningbezitters. De rechter benadrukte dat hij niet kan oordelen over de billijkheid van wettelijke bepalingen en dat de wetgever ruime beoordelingsvrijheid heeft in fiscale zaken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.