ECLI:NL:RBZWB:2016:4340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
BRE - 15 _ 1191
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van premies AWBZ en Zvw over Italiaans staatspensioen van een in Nederland wonende belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die in Nederland woont en een Italiaans staatspensioen ontvangt, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende ontving in 2011 een AOW-uitkering, een Italiaans staatspensioen en een vergoeding voor vrijwilligerswerk. De inspecteur had premies voor de AWBZ en de Zvw geheven over het totale inkomen van de belanghebbende, inclusief het Italiaanse pensioen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de door haar betaalde premies en bijdragen voor ziektekosten in 2011 hoger waren dan de premies die zij verschuldigd zou zijn als haar inkomen geheel uit Nederland afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat de heffing van premies AWBZ en Zvw niet in strijd was met de Europese regelgeving, en verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing was, omdat de belanghebbende in Nederland verzekerd was vanwege haar werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/1191 en 15/1192
uitspraak van 30 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagnummer [aanslagnummer].H.16.01, en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), aanslagnummer [aanslagnummer].W.16.01.4, opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 januari 2015 de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 februari 2015, ontvangen bij de rechtbank op 2 maart 2015, pro forma beroepen ingesteld. Op 30 maart 2015 heeft belanghebbende de gronden van de beroepen ingediend. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1.6.
Bij brief van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten en aangegeven dat binnen twee weken uitspraak zou worden gedaan. Bij brief van 19 februari 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de inspecteur verzocht om te reageren op door haar gestelde vragen. De reactie van de inspecteur is op 1 maart 2016 ontvangen en doorgestuurd aan belanghebbende. Zij heeft op 16 maart 2016 gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan de inspecteur gestuurd.
1.7.
Op 21 maart 2016 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en woont sinds 1962 in Nederland. Vanwege haar vroegere werkzaamheden bij het Italiaanse consulaat in Rotterdam ontvangt zij een Italiaans staatspensioen. Ook ontvangt zij een AOW-uitkering. In 2011 heeft zij als vrijwilliger werkzaamheden verricht voor een culturele instelling, waarvoor zij op vaste tijden lessen en conversatie verzorgde. Zij heeft daarvoor in 2011 een vergoeding ontvangen van € 3.900. In haar aangifte IB/PVV 2011 heeft zij dat bedrag aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Na aftrek van kosten bedraagt het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden € 2.811.
2.2.
Op 13 april 2012 is ten name van belanghebbende haar aangifte IB/PVV 2011 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning / premie-inkomen van € 26.887. Dit inkomen bestaat uit de volgende bedragen:
AOW-uitkering
€ 8.721
Bij: Italiaans staatspensioen (wettelijk pensioen)
€ 15.355
Bij: netto resultaat uit werkzaamheden
€ 2.811
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 26.887
De inspecteur heeft dit inkomen geheel aangemerkt als premie-inkomen voor de heffing van premies volksverzekeringen (AWBZ) en als bijdrage-inkomen voor de heffing van premie Zvw.
2.3.
De aanslag IB/PVV 2011 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen / premie-inkomen van € 26.887. De aanslag Zvw 2011 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 18.166, te weten het Italiaans staatspensioen en het netto resultaat uit overige werkzaamheden. Op de AOW-uitkering is de bijbehorende premie Zvw ingehouden.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat het Italiaans staatspensioen tot de grondslag is gerekend voor de heffing van de premies AWBZ en de premie Zvw. De bezwaren zijn door de inspecteur ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of het Italiaans staatspensioen behoort tot de grondslag voor de heffing van de premies AWBZ en de bijdrage Zvw.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Verzekeringsplicht / premieplicht op grond van intern nationaal recht
4.1.1.
Ingevolge artikel 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: WFSV) is premieplichtig voor de volksverzekeringen (AOW, Anw en AWBZ) de verzekerde in de zin van de volksverzekeringen.
4.1.2.
Op grond van artikel 6 van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) is een ingezetene, dat is iemand die in Nederland woont (artikel 2 van de AOW), verzekerd voor de volksverzekeringen. Op grond van artikel 6a, onderdeel b, van de AOW worden daarvan uitgesloten degenen op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is. De AWBZ kent vergelijkbare bepalingen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 2 van de Zvw is degene die op basis van de AWBZ verzekerd is, verplicht zich te (laten) verzekeren krachtens een zorgverzekering. Op grond van artikel 41 van de Zvw is een verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende, nu zij ingezetene is van Nederland, op grond van het voorgaande in beginsel in Nederland verzekeringsplichtig en premieplichtig is voor de volksverzekeringen en de Zvw. Dit is alleen anders indien en voor zover de Europese Verordening 883/2004 (hierna: Vo. 883/2004) meebrengt dat een ander land bevoegd is om premies te heffen. Vo. 883/2004 is op 1 mei 2010 in werking getreden en dient ter vervanging van de Verordening (EEG) nr.1408/71.
Verzekeringsplicht / premieplicht op grond van de Europese Verordening
4.3.
In artikel 11 van Vo. 883/2004 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a.
a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat; (…)”
4.4.
De hoofdregel is dus dat iemand die in een bepaald land werkzaamheden tegen beloning verricht, al dan niet in dienstbetrekking, in dat land verzekerd is. Vaststaat dat belanghebbende in 2011 in Nederland werkzaamheden heeft verricht en daarvoor een vergoeding heeft ontvangen. De hoofdregel is dan van toepassing: belanghebbende is verzekerd in Nederland en Nederland mag premies AWBZ en Zvw heffen overeenkomstig haar nationale wetgeving.
4.5.
Artikel 7 en 8 van de Wet financiering sociale verzekeringen bepalen dat premies voor de volksverzekeringen worden geheven over het belastbare inkomen uit werk en woning. Nu belanghebbende verzekerd is in Nederland, behoort haar gehele (wereld)inkomen uit werk en woning, dus ook het Italiaanse staatspensioen, tot de grondslag voor de premieheffing.
4.6.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op toepassing van het arrest Nikula (HvJ EG, 18 juli 2006, nr. C-50/05, ECLI:EU:C:2006:493). Het arrest Nikula is gewezen onder de vigeur van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Artikel 33 van die Verordening hield volgens het arrest in dat een lidstaat bij dubbelgepensioneerden niet meer premie voor de ziektekostenverzekering kon heffen dan het bedrag aan wettelijk pensioen uit die lidstaat. Artikel 34, tweede lid, van die Verordening bepaalde echter dat artikel 33 niet van toepassing was op pensioentrekkers die in een lidstaat verzekerd waren wegens het aldaar verrichten van werkzaamheden. Nu belanghebbende juist in Nederland verzekerd is vanwege het verrichten van werkzaamheden, was het arrest Nikula in haar geval sowieso niet van toepassing.
4.7.
In 2011 is, naast Vo. 883/2004, ook van kracht Verordening (EG) nr. 987/2009 (verder: Vo. 987/2009) betreffende de toepassing van Vo. 883/2004. De uitleg van Vo. 987/2009 dient in samenhang met en binnen de context van Vo. 883/2004 te geschieden en daarbij is onder meer van belang dat de titels I tot en met II van Vo. 987/2009 betrekking hebben op de titels I tot en met III van Vo. 883/2004.
4.8.
Artikel 30 van Vo. 987/2009 bepaalt dat een belanghebbende die uit meerdere lidstaten een wettelijke pensioen ontvangt, geen hoger bedrag aan premies en bijdragen voor prestaties bij ziekte zal betalen dan iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen uit de bevoegde lidstaat ontvangt. Dit artikel is bedoeld als nadere uitwerking van artikel 30 van Vo. 883/2004 en is opgenomen omdat de heffing en inning van premies en bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte volgens artikel 30 van Vo. 883/2004 ook mag plaatsvinden over buitenlandse pensioenen. Het bewerkstelligt dat personen die ingevolge titel III van Vo. 883/2004 een zogenoemd verdragsrecht hebben en pensioenen uit meerdere lidstaten genieten, voor de heffing van de premies op dezelfde wijze worden behandeld als personen met hetzelfde bedrag aan pensioen uit één lidstaat, te weten de lidstaat voor wiens rekening de zorgprestaties komen. In artikel 30 Vo 987/2009 is niet bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op pensioentrekkers die in een lidstaat zijn verzekerd vanwege het aldaar verrichten van arbeid, zoals wel het geval was bij artikel 35 Vo 1408/71 (zie 4.6).
4.9.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift gesteld dat ook in Italië premies Zvw worden ingehouden op de uitkering en dat zij daardoor te veel premies betaalt. Volgens belanghebbende heeft Italië € 3.468 premies ingehouden inclusief zorgpremie. In haar aanvullende stuk heeft belanghebbende aangegeven dat er geen inhoudingen van zorgpremie plaatsvinden, maar dat het Italiaanse Ministerie van Financiën per de datum van pensionering een bedrag aan de verzekeraar in haar geboorteregio heeft overgemaakt. Dit bedrag is samengesteld uit het salaris inclusief de op dat salaris ingehouden zorgpremie. De regionale verzekeraar stort die gelden in het Nederlandse vereveningsfonds. De genoemde ingehouden bedragen zijn volgens belanghebbende niet zorg-gelabeld. Belanghebbende stelt dat zij gebruik maakt van het Nederlandse zorgpakket, maar dat Italië de kosten daarvan draagt. De mening van de inspecteur dat Nederland de kosten draagt omdat zij in Nederland woont, deelt zij niet.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2011 in Italië ook premies en bijdragen voor prestaties bij ziekte heeft betaald. Zij heeft daarover wisselend verklaard, en hetgeen zij heeft verklaard is niet met enig bewijs ondersteund. De stukken uit Italië die belanghebbende heeft overgelegd over het jaar 2009 vermelden geen bedragen aan ingehouden premies, en de stukken uit oude jaren (onder meer 1979) tonen niet meer aan dan dat in die jaren premies voor de Italiaanse AWBZ op belanghebbendes salaris zijn ingehouden. Belanghebbende heeft tenslotte ook stukken overgelegd die betrekking hebben op de verzekeringssituatie van Nederlandse pensioengerechtigden die in het buitenland wonen, maar die verkeren in een andere situatie dan belanghebbende. Dit alles overziende acht de rechtbank niet aannemelijk dat de totale door belanghebbende betaalde premies en bijdragen voor ziektekosten in 2011 hoger zijn dan de premies en bijdragen die zij verschuldigd zou zijn over hetzelfde pensioeninkomen indien dat geheel afkomstig was uit Nederland. Derhalve is ook niet aannemelijk geworden dat de heffing van premies AWBZ en Zvw in strijd is met het bepaalde in artikel 30 Vo 987/2009. Het overige door belanghebbende gestelde maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
4.11.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is op belanghebbende uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing en heeft de inspecteur terecht het Italiaans staatspensioen tot de grondslag voor de heffing van de premies AWBZ en de bijdrage Zvw gerekend. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.