Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 december 2014,
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 23 februari 2015 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil en de beoordeling daarvan
structureelmet (honden)poep en etenswaren is gegooid. Verder hebben derden zich weliswaar slechts enkele malen in de tuin van [eiser] opgehouden om de verrichtingen van [gedaagden] te volgen, maar gelet op het feit dat bij al die gelegenheden ook is vastgesteld dat voorwerpen over de schutting in de tuin van [eiser] terecht zijn gekomen, is aannemelijk dat [gedaagden] op meer dan incidentele basis overlast hebben bezorgd aan [eiser] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagden] gemiddeld ten minste 2 maal per week voorwerpen (poep en/of etenswaren) over de schutting van [eiser] hebben gegooid en dat [eiser] dientengevolge twee keer per week een half uur bezig is geweest met het reinigen van zijn perceel. Daarin is meegenomen dat op initiatief van [eiser] van april tot en met december 2011 tussen de percelen van partijen een net gespannen is geweest dat heeft verhinderd dat er voorwerpen over de schutting werden gegooid. De rechtbank zal, gelet op enerzijds het gevorderde uurtarief en anderzijds de betwisting daarvan, in redelijkheid uitgaan van een vergoeding van € 15,00 per uur. Uitgaande van een tijdsbelasting van 1 uur per week (2 x 30 minuten) tegen een vergoeding van € 15,00 per uur stelt de rechtbank de schade die [eiser] als gevolg van de reinigingswerkzaamheden heeft geleden vast op een bedrag van € 3.375,00.
1.158,00(2,0 punt × tarief € 579,00)