Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de stamrechtuitkeringen van een belanghebbende die vorderingen had op een BV. De belanghebbende had de stamrechtuitkeringen laten bijschrijven als vordering op de BV, maar deze vorderingen waren niet gedekt. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet naar haar nominale waarde kon worden belast, omdat er geen sprake was van een uitkering in geld. De aanslag was te hoog, maar de ambtshalve vermindering werd terecht geweigerd omdat de vordering ten onrechte niet was aangegeven in box 3. De rechtbank concludeerde dat de belastingheffing over de stamrechtuitkeringen in box 1 niet correct was, gezien de onderdekking van de vordering. De rechtbank stelde de waarde van de stamrechtuitkeringen vast op basis van de economische waarde, rekening houdend met de liquiditeitspositie van de BV. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, omdat de inspecteur terecht had geweigerd ambtshalve teruggaaf te verlenen, gezien de totale belastingpositie van de belanghebbende.