Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende in beroep ging tegen een informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst. Deze informatiebeschikking was gegeven in het kader van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2012. De inspecteur had informatie opgevraagd over buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende, die volgens de inspecteur niet adequaat was beantwoord. Belanghebbende stelde dat zij correct aangifte had gedaan en dat de vragen van de inspecteur niet relevant waren.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur zich op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid kon stellen dat de gevraagde gegevens van belang konden zijn voor de belastingheffing. De rechtbank constateerde dat belanghebbende de vragen van de inspecteur niet adequaat had beantwoord en dat zij niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank besloot dat belanghebbende alsnog de gevraagde informatie moest verstrekken en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank stelde belanghebbende in de gelegenheid om binnen twee weken na verzending van de uitspraak de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.