In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had een auto gekocht die drie dagen voor de registratie in Nederland op Duits kenteken was gesteld. Bij de aangifte BPM op 3 januari 2014 had de auto een kilometerstand van 29. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het om een gebruikte auto ging. De rechtbank concludeerde dat de kilometers met instemming van de belanghebbende zijn afgelegd en dat er geen sporen van gebruik waren ten tijde van de aangifte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de inspecteur de auto terecht als nieuw had aangemerkt. De proceskosten werden niet vergoed, omdat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling was. De uitspraak werd gedaan door mr. W.A.P. van Roij en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.