ECLI:NL:RBZWB:2016:2570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
AWB 15_5265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van wijkagent wegens plichtsverzuim en psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de korpschef van politie, waarbij eiser, een wijkagent, onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat voortkwam uit beschuldigingen van stelselmatig plichtsverzuim, waaronder het negeren van ambtelijke verplichtingen en het niet correct afhandelen van verkeersboetes. Tijdens de zitting op 24 maart 2016 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een psychiater, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat zijn psychische problemen, waaronder posttraumatische stressstoornis (PTSS), een rol hebben gespeeld in zijn handelen en dat hij niet in staat was om de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen in te zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat door de korpschef terecht is aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om een disciplinaire maatregel op te leggen en dat het strafontslag niet onevenredig was aan het vastgestelde plichtsverzuim. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser was sinds 1979 werkzaam bij de politie en had in maart 2013 een melding ontvangen over zijn handelen, wat leidde tot een strafrechtelijk en disciplinair onderzoek. De rechtbank heeft de psychische problematiek van eiser meegewogen, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een verminderde toerekenbaarheid van zijn gedragingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5265 AW

uitspraak van 21 april 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. K.I. Meijering,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Lamberti.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit) van de korpschef inzake schorsing en onvoorwaardelijk strafontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door psychiater dr. R.V. Schwarz. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door teamchef [naam teamchef] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 1979 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van wijkagent. In maart 2013 is bij de politie een melding ontvangen over een door eiser opgelegde verkeersboete. Naar aanleiding van deze melding zijn een strafrechtelijk onderzoek en een disciplinair onderzoek ingesteld. Beide onderzoeken zijn afgesloten op 4 december 2013.
Bij besluit van 27 maart 2013 is eiser buiten functie gesteld en is hem de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Eiser heeft op 28 maart 2013 geldbedragen afgedragen die hij bewaarde in een koffer van zijn privémotor en die betrekking hadden op geïnde, op
2 maart 2013 uitgeschreven, bekeuringen. Er is een geldbedrag in een roller boy aangetroffen.
Eiser heeft zich ziek gemeld per 14 april 2013.
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft de korpschef eiser geschorst en is de ontzegging van de toegang voortgezet.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de korpschef aan eiser het voornemen meegedeeld om hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen omdat hij zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim, dat bestaat uit:
- het stelselmatig negeren van zijn ambtelijke plicht zijn handelingen op de voorgeschreven wijze vast te leggen;
- waardoor voldoende aannemelijk is geworden dat eiser stelselmatig gelden heeft achtergehouden, althans niet conform de voorschriften heeft afgedragen;
- het onder druk zetten van burgers met gebruikmaking van zijn ambt en hen in hun verweer duperen;
- het hierdoor toebrengen van ernstige schade aan het imago van de Nederlandse politie.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn mondelinge en schriftelijke zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken.
De korpschef heeft een psychiatrisch onderzoek laten instellen. Bij brief van 7 juli 2014 heeft de korpschef een aanvulling gegeven op het voorgenomen strafontslag. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn mondelinge zienswijze op deze aanvulling te geven.
Bij besluit van 18 augustus 2014 (primair besluit) heeft de korpschef, met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), aan eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd in verband met plichtsverzuim dat bestaat uit de gedragingen die hem in het ontslagvoornemen zijn voorgehouden.
Op verzoek van eiser heeft psychiater dr. R.V. Schwarz op 12 september 2014 een rapportage opgemaakt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit, alsmede tegen het primaire besluit.
Ook heeft hij bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De behandeling van dat verzoek is geschorst en dat verzoek is ingetrokken nadat partijen overeenstemming hebben bereikt over het doen verrichten van een medische expertise door het [naam bedrijf2] . Op 15 mei 2015 is door het [naam bedrijf2] een rapportage van een forensisch psychologisch onderzoek uitgebracht.
Bij het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het primaire besluit, overeenkomstig het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft eiser verwezen naar wat in de zienswijze en in bezwaar is aangevoerd. Voorts heeft hij, samengevat, aangevoerd dat is voorbijgegaan aan de ernst van de psychische problemen in de periode 2012-2013. Hij en zijn omgeving hebben de symptomen toen niet als posttraumatische stress stoornis (PTSS) herkend. Functionarissen van de korpschef hebben miskend dat eiser al in 2012 door verschillende omstandigheden privé en op het werk zwaar overbelast was.
Eiser betwist dat hij heeft gerommeld met snelheden. Hij wist niet dat leges moesten worden geheven. Hij heeft de ijktabel uit zijn geheugen toegepast en daar blijkbaar een fout in gemaakt. Het is niet zijn taak om te zorgen dat de ijktabel up-to-date is.
Eiser erkent dat de administratieve afhandeling en het afstorten van het geld niet goed is verlopen. Hij wijt dat aan zijn psychische problemen. Hij is in 2013 meer snelheidsbonnen gaan schrijven in opdracht van teamchef [naam teamchef] . Hij heeft de bekeuringen conform de regelgeving opgelegd maar hij heeft, naar achteraf blijkt, een onjuiste correctie toegepast.
Het was voorschrift om de bekeurden zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland contant te laten betalen. Hij heeft uiteengezet hoe de procedure van afhandeling in zijn werk ging.
Er was geen intentie om mini-pv’s niet af te handelen of het geld niet in de kluis te storten. Het is er vanwege de psychische problemen gewoon niet van gekomen. Eiser heeft gesteld dat hij op enig moment alles wat hij op zijn bureau had liggen en in de roller boy zat in de container heeft gegooid. Hij draaide volledig door maar kan dat niet bewijzen.
Eiser heeft erkend dat de gebreken in de administratieve afhandeling en het weggooien van geld kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Maar hij meent, onder verwijzing naar de psychiatrische rapporten, dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend.
3. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Volgens het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Volgens artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp is ontslag één van de straffen die kunnen worden opgelegd.
4. Eiser heeft ter zitting verklaard dat het beroep uitsluitend de handhaving van het ontslagbesluit betreft, en dat het beroep niet is gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij de schorsing is gehandhaafd. De beoordeling door de rechtbank zal dan ook beperkt blijven tot de handhaving van het ontslagbesluit.
5. Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP5986), moet de bestuursrechter in ambtenarenzaken die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten kunnen ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. Voorts dient het plichtsverzuim aan de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de genomen maatregel in verhouding te staan tot het plichtsverzuim.
6. Ter beantwoording van de vraag of op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan, overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft erkend dat de administratieve afhandeling en het afstorten van het geld niet goed is verlopen. Hij heeft verklaard dat hij, uit onwetendheid, geen leges heeft geheven.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser bij het vaststellen van snelheden schattenderwijs te werk is gegaan. Eiser heeft verklaard niet van de ijktabel gebruik te hebben gemaakt. Hij is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig te werk gegaan bij het vaststellen en corrigeren van snelheden. Hij heeft geen kwitanties uitgeschreven. Ambtsedige processen-verbaal zijn niet correct opgemaakt.
Bij vonnis van 7 oktober 2015 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank bewezen verklaard dat eiser geldbedragen heeft verduisterd door meerdere automobilisten te bekeuren, hen de boete onmiddellijk contant aan hem te laten betalen en die gelden niet af te dragen aan de politie maar die bedragen onder zich te houden en te onttrekken aan hun bestemming.
Gelet op de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3370) kan de bestuursrechter het oordeel over de vraag of de overtuiging is verkregen dat er sprake is van plichtsverzuim mede baseren op de uitspraak van de strafrechter. De bestuursrechter kan en moet bij de vaststelling van de feiten immers ook de op dat moment voorhanden zijnde, nadere, gegevens over die feiten meenemen in zijn beoordeling en het gewicht daarvan wegen.
Gelet op eisers verklaringen, de overige onderzoeksbevindingen en het vonnis van de strafrechter is voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiser stelselmatig zijn ambtelijke plicht heeft genegeerd met betrekking tot het op de voorgeschreven wijze vastleggen van zijn ambtelijke handelingen en dat hij stelselmatig gelden heeft achtergehouden, althans niet conform de voorschriften heeft afgedragen.
Die gedragingen heeft de korpschef terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
Gelet op die conclusie behoeven de overige eiser verweten gedragingen geen bespreking, met dien verstande dat het aspect van de schade die eiser volgens de korpschef heeft toegebracht aan het imago van de politie, aan de orde zal komen bij de beoordeling van de evenredigheid.
7. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag in hoeverre het in overweging 6 besproken plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 25 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY1275) is bij de beantwoording van de vraag naar de toerekenbaarheid niet alleen van belang of de betrokkene ten tijde van de gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien (de “gewetensfunctie”), maar ook of de betrokkene in staat was overeenkomstig dit inzicht te handelen en derhalve de gedraging achterwege te laten.
Eiser heeft in beroep betwist dat de gedragingen hem kunnen worden toegerekend. Hij schrijft die gedragingen toe aan de psychische problemen waar hij in de periode 2012-2013 mee kampte. Achteraf is volgens eiser sprake geweest van een PTSS waarvan de symptomen toen niet zijn herkend. Eiser meent dat hij al in 2012 door verschillende omstandigheden privé en op het werk zwaar overbelast was.
Bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] heeft in een bericht van 10 maart 2014 verklaard dat, buiten eisers eigen verklaringen, niet is gebleken dat eiser de door hem gestelde klachten al in het najaar van 2012 en in het voorjaar van 2013 had.
De korpschef heeft door [naam bedrijf] een onderzoek laten verrichten naar de toerekenbaarheid van de gedragingen. Van dat onderzoek is op 7 juli 2014 door psychiater [naam psychiater 1] een rapportage opgemaakt. Volgens die rapportage is vanuit de anamnese niet onaannemelijk dat eiser reeds jaren stressgerelateerde klachten had. Uit gegevens van de bedrijfsarts en de werkgever was niets bekend van klachten in die tijd.
Dr. R.V. Schwarz heeft op 12 september 2014 een rapportage uitgebracht, waarin hij concludeert dat er causaliteit is tussen de verweten gedragingen en de PTSS.
Bij de behandeling van het door eiser ingediende verzoek om voorlopige voorziening hebben partijen overeenstemming bereikt over het doen instellen van een onderzoek door een derde deskundige. Het onderzoek is ingesteld door neuroloog [naam neuroloog] , psychiater [naam psychiater 2] en GZ-psycholoog [naam psycholoog] , verbonden aan het [naam bedrijf2] , die daarvan op 15 mei 2015 een rapportage hebben uitgebracht. Zij hebben over de vraag naar de toerekenbaarheid gerapporteerd:

Betrokkene wordt ten tijde van het tenlastegelegde in staat geacht de wederrechtelijkheîd van de hem tenlastegelegde feiten in te zien. Echter, het is onderzoekers niet bekend of betrokkene de destijds gepleegde handelingen op dat moment als wederrechtelijk heeft ervaren. In zijn optiek handelde hij zoals er van hem verwacht werd. Ongeacht wat de juiste weergave van feiten is, duidelijk wordt in ieder geval dat betrokkene gebukt ging onder forse stressgerelateerde klachten, depressieve gevoelens en mogelijk ook herbelevingen, terwijl zijn copingsvaardigheden fors te kort schoten om met deze negatieve gevoelens om te gaan. In plaats van hulp te zoeken of zijn werkzaamheden neer te leggen stortte hij zich op het werk, trok hij zich terug in een isolement en werd hij overspoeld door de negatieve gevoelens. Het niet gezien of gehoord worden leidde bovendien tot vervreemding, agitatie en krenking. Deze problematiek, samenhangend met de beschreven psychopathologie, was dusdanig ernstig en invaliderend dat betrokkene hierdoor in zijn keuzevrijheid en handelsvrijheid werkt beperkt en het tenlastegelegde hem ons inziens in verminderde mate dient te worden toegerekend.
En:

Betrokkene was in staat de wederrechtelijkheid van de feiten in te zien, maar door de beschreven problematiek was hij in verminderde mate in staat hierna te handelen.
En

Nee, er kan bij betrokkene niet worden gesproken van een dwangstoornis. Er wordt wel
dwangmatig gedrag gezien, maar meer als onderdeel van de beschreven psychopathologie. Het tenlastegelegde wordt niet gezien als gevolg van dwangmatig handelen, waarbij eerder rigide vast houden aan vaste regels of patronen wordt verwacht.”
Dr. Schwarz heeft schriftelijk op de rapportage van het [naam bedrijf2] gereageerd en hij heeft zijn zienswijze op de zitting van de rechtbank toegelicht. Hij heeft verklaard zich volledig te kunnen vinden in de conclusies van het NIFP.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het [naam bedrijf2] een volledig en zorgvuldig onderzoek ingesteld. De bevindingen van het [naam bedrijf2] wijken niet wezenlijk af van de bevindingen van de deskundigen [naam psychiater 1] en Schwarz. Te meer nu de expertiseopdracht en de vraagstelling aan het [naam bedrijf2] in overleg tussen beide partijen tot stand zijn gekomen ziet de rechtbank geen aanleiding een onderzoek te laten verrichten door (nog) een onafhankelijke deskundige.
De onderzoekers van het [naam bedrijf2] en dr. Schwarz hebben geconcludeerd dat eiser in verminderde mate in staat was zijn werk naar behoren uit te voeren. De rechtbank volgt die conclusie met dien verstande dat evenwel niet is gebleken van een situatie dat eiser ten tijde van de gedragingen niet in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien (de “gewetensfunctie”), en evenmin dat eiser niet in staat is geweest overeenkomstig dit inzicht te handelen en derhalve niet in staat is geweest de gedragingen achterwege te laten. De rechtbank heeft daarbij het volgende betrokken.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat eiser in de (gehele) periode waarin de verweten gedragingen plaatsvonden weloverwogen keuzes maakte en dat hij in staat was goed te functioneren. Eiser bekeurde immers vooral auto’s met een buitenlands kenteken waarbij deze automobilisten de boetes contant moesten betalen, hij handelde wel correct als het ging om Nederlandse automobilisten, hij stond niet toe dat automobilisten meegingen naar het politiebureau om daar te pinnen maar reed door naar andere pinautomaten, er was sprake van heimelijkheid bij het betalen van de boete, eiser maakte afwijkend gebruik van sepotbrieven en hij verhinderde dat bekeurde automobilisten met gebruikmaking van een CJIB-nummer bezwaar konden maken tegen de bekeuring. De rechtbank kan deze door eiser gemaakte keuzes bij de uitvoering van zijn werkzaamheden niet rijmen met het door hem verklaarde oogmerk dat hij automobilisten wilde behoeden voor ongelukken. Het had dan voor de hand gelegen ook meer Nederlandse automobilisten te bekeuren en niet vooral automobilisten met een voertuig met een buitenlands kenteken.
De gedragingen hebben zich uitgestrekt over een langere periode, en net als de korpschef acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser zich niet bewust is geweest van de onjuistheid van zijn handelen en dat hij daar niet naar heeft kunnen handelen. Noch uit verslagen van functioneringsgespreken, noch uit andere documenten uit de in geding zijnde periode blijkt daarbij dat eiser niet of minder goed functioneerde. Ook van de gestelde uitbarsting waarbij eiser alles wat hij op zijn bureau had liggen en in de roller boy zat in de container heeft gegooid, is niet gebleken. De korpschef heeft onderzoek laten plaatsvinden en niet is gebleken dat dossiers of andere documenten ontbreken.
Tegen die achtergrond deelt de rechtbank de conclusie van de korpschef dat geen sprake is van een mate van verminderde toerekenbaarheid die aan strafontslag in de weg staat.
8. De korpschef was dan ook bevoegd om een disciplinaire maatregel te treffen.
9. Met betrekking tot de vraag of strafontslag niet onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt de rechtbank dat ook rekening houdend met verminderde toerekenbaarheid de aard en de ernst van het plichtsverzuim strafontslag evenredig doen zijn. Eiser heeft door deze handelwijze het vertrouwen, dat te allen tijde in de integriteit van politiefunctionarissen dient te kunnen worden gesteld, in ernstige mate geschonden en hij heeft het imago van de politie geschaad. Eiser heeft geen belangen aangevoerd die bij de evenredigheidsbeoordeling moeten meewegen waar de korpschef onvoldoende gewicht aan heeft toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de korpschef in redelijkheid gebruik maken van de bevoegdheid eiser strafontslag te verlenen
10. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, door mr N.E..M. de Coninck en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.