Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de rioolheffing die aan een belanghebbende was opgelegd voor zeven garageboxen. De belanghebbende, eigenaar van de garageboxen, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing 2015, die per garagebox waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de garageboxen indirect waren aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank stelde vast dat de garageboxen afzonderlijk konden worden verhuurd en daarom als afzonderlijke percelen moesten worden beschouwd, wat volgens de gemeentelijke verordening leidde tot de verplichting om voor elke garagebox een aanslag op te leggen.
De rechtbank behandelde ook het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelde dat andere percelen met woningen, die groter waren dan de garageboxen, slechts één keer rioolheffing werden opgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeenteraad niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat de rioolheffing werd geheven per perceel dat direct of indirect was aangesloten op de riolering. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen conform de heffingsmaatstaf en het tarief van de verordening waren vastgesteld en dat er geen sprake was van willekeurige of onredelijke belastingheffing.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.