In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van 1 juli 2014, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland bevestigde. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de rioolheffing voor het jaar 2011 door de gemeente Groningen. Belanghebbende heeft een klacht ingediend tegen de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeerde dat de klacht geen rechtsvragen opriep die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.