In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van het lage tarief van de omzetbelasting op de verhuur van kajuitzeiljachten door belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende over de tijdvakken van februari 2012 tot en met maart 2014 omzetbelasting heeft aangegeven en verzocht om teruggaaf. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter geen teruggaaf verleend voor bepaalde tijdvakken en de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2015 is het geschil verder behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhuur van kajuitzeiljachten niet kan worden aangemerkt als het gelegenheid geven tot sportbeoefening, wat zou leiden tot toepassing van het lage tarief van 6%. De rechtbank oordeelt dat de verhuur van kajuitzeiljachten onder de gegeven omstandigheden belast is tegen het algemene tarief van 19% of 21%. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, die stelde dat de verhuur van kajuitzeiljachten als sportaccommodatie moet worden aangemerkt, verworpen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor de verhuur van polyvalken, sup-boards en kano’s, waarbij het lage tarief van 6% van toepassing is. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het betaalde griffierecht aan haar vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.