ECLI:NL:RBZWB:2016:1663
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Korting van prepensioen op WW-uitkering en de toepassing van artikel 3:5 AIB
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de korting van een prepensioen op de WW-uitkering. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J.H. Roebroek, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2015, waarin werd bepaald dat zijn pensioen met ingang van 16 februari 2015 in mindering zou worden gebracht op zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een pensioen ontvangt van een pensioenfonds en dat hij eerder een WW-uitkering ontving na het beëindigen van zijn werkzaamheden bij een bedrijf. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De rechtbank heeft overwogen dat de korting van het pensioen op de WW-uitkering in overeenstemming is met artikel 3:5 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Dit artikel bepaalt dat pensioenuitkeringen tot het inkomen worden gerekend en in mindering worden gebracht op de WW-uitkering, tenzij er sprake is van een uitzondering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de situatie van de eiser niet onder deze uitzondering valt, omdat het pensioen niet voortvloeit uit dezelfde dienstbetrekking als de WW-uitkering. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de interpretatie van de wetgeving en de brief van minister Asscher besproken, maar heeft deze niet gevolgd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat het besluit van het UWV om het pensioen in mindering te brengen op de WW-uitkering standhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.