ECLI:NL:RBZWB:2016:1224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15_5604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van AIO-aanvulling door niet verstrekken van CIN-nummers en de proportionaliteit van de inmenging in het privéleven

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om hun aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) per 1 februari 2015 te beëindigen. De SVB had deze beslissing genomen omdat eisers niet de gevraagde CIN-nummers (Marokkaanse identiteitsnummers) hadden verstrekt, die nodig waren voor een rechtmatigheidsonderzoek naar hun bijstandsrecht. De rechtbank heeft op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

Eisers voerden aan dat het verzoek om de CIN-nummers onzorgvuldig was en dat het niet verstrekken ervan geen schending van de inlichtingenplicht opleverde. Ze stelden dat er geen concrete aanleiding was voor het opvragen van deze nummers en dat het vragen naar deze informatie in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privéleven waarborgt. De SVB verdedigde echter haar verzoek door te stellen dat het noodzakelijk was voor het controleren van de rechtmatigheid van de bijstandsverlening en dat dit in het belang van het economisch welzijn van Nederland was.

De rechtbank oordeelde dat de SVB bevoegd was om de CIN-nummers op te vragen en dat de inmenging in het privéleven van eisers gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de SVB niet alleen de wettelijke basis had voor het opvragen van de CIN-nummers, maar dat dit ook noodzakelijk was om fraude en misbruik van sociale uitkeringen te voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, omdat zij niet hadden voldaan aan hun inlichtingenplicht door de gevraagde informatie niet te verstrekken. De rechtbank benadrukte dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat het verstrekken van de CIN-nummers van invloed kon zijn op hun recht op bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5604 PW

uitspraak van 25 februari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

[naam echtgenote eiser], te [woonplaats echtgenote eiser], eiseres,

tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. S. el Mhassani,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juli 2015 (bestreden besluit) van de SVB inzake de beëindiging van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) per 1 februari 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de SVB door mr. W.J.C. Rademakers.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn een echtpaar. Beiden ontvangen een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet. Tevens ontvingen zij algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling als bedoeld in artikel 47a van de Participatiewet.
Eisers hebben op 4 juli 2014 het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld en aan de SVB gestuurd. Zij hebben daarop aangegeven dat zij van plan zijn om in 2014 zes weken in Marokko bij familie te verblijven en dat zij in dit land geen eigenaar zijn van een woning of grond.
Bij brief van 4 november 2014 heeft de SVB eisers verzocht om nadere informatie, waaronder de nummers van hun Marokkaanse identiteitskaarten, de zogenaamde CIN-nummers (Carte d’Identité Nationale). Daarbij is aan eisers bericht dat die informatie nodig is voor de berekening van de hoogte van de AIO-aanvulling, waarbij extra onderzoek, gericht op inkomsten en vermogen, dient te geschieden in Marokko.
Op 26 november 2014 hebben medewerkers van de SVB tijdens een huisbezoek wederom om die CIN-nummers gevraagd. Omdat eisers verklaarden die nummers toen niet beschikbaar te hebben, is hen verzocht om die alsnog binnen vier weken door te geven.
Bij brief van 5 januari 2015 heeft de SVB eiseres bericht dat zij nog niet heeft gereageerd op het verzoek tot, naar de rechtbank begrijpt, de melding van de CIN-nummers van eisers. De termijn tot melding is daarbij verlengd tot 20 januari 2015. Ook nadien hebben eisers die nummers niet verstrekt, waarna de SVB de AIO-aanvulling heeft opgeschort.
Bij besluit van 11 maart 2015 (primair besluit) heeft de SVB de AIO-aanvulling van eisers per 1 februari 2015 beëindigd vanwege het niet verstrekken van informatie (CIN-nummers).
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De SVB heeft om adequaat onderzoek in Marokko mogelijk te maken de CIN-nummers van eisers opgevraagd. De SVB heeft toegelicht dat dit onderzoek deel uitmaakt van een rechtmatigheidsonderzoek onder alle AIO-gerechtigden.
2. Eisers voeren in beroep, samengevat, aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd is. Eisers hebben geen gevolg gegeven aan het verzoek tot verstrekking van de CIN-nummers, omdat zij van mening zijn dat ook zonder die nummers het recht op een AIO-aanvulling kan worden vastgesteld. Het opvragen van de CIN-nummers is disproportioneel aangezien ook op een andere wijze onderzocht kan worden of eisers over vermogen beschikken in Marokko. Eisers betwisten dat zij vermogen hebben in Marokko. Het niet verstrekken van de CIN-nummers levert geen schending van de inlichtingenplicht op als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet. Voorts stellen eisers dat er geen objectieve en concrete omstandigheden zijn die aanleiding zouden kunnen vormen voor een vervolgonderzoek in het kader waarvan het overleggen van de CIN-nummers noodzakelijk zou kunnen zijn. Eisers betogen verder dat het vragen naar die nummers strijdig is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu daarmee ook andere gegevens opgevraagd kunnen worden zoals medische en strafrechtelijke informatie. Ten slotte hebben eisers gesteld niet meer te beschikken over hun CIN-nummers.
3. De SVB verstrekte op de ouderdomspensioenen van eisers een aanvulling tot bijstandsniveau op grond van artikel 47a van de Participatiewet. Op grond van dit artikel heeft de SVB tot taak algemene bijstand te verstrekken in de vorm van een AIO-aanvulling. De artikelen 53a en 54 van de Participatiewet zijn van mede toepassing op de uitvoering van de taak door de SVB. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geldt voor eiseres een inlichtingen- en medewerkingsverplichting.
Op grond van artikel 47b, eerste lid, van de Participatiewet wordt, voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 53a en 54 voor ‘het college’ telkens de SVB gelezen.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet bepaalt de SVB welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd.
Op grond van het zesde lid van dit artikel is de SVB bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan de SVB besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet kan de SVB de bijstand opschorten voor de duur van ten hoogste acht weken als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de SVB op juiste gronden de AIO-aanvulling van eisers heeft beëindigd per 1 februari 2015.
5.1
Vast staat dat de SVB bij eisers hun CIN-nummers heeft opgevraagd en dat eisers die niet hebben verstrekt. De SVB heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de SVB jaarlijks alle AIO-gerechtigden benadert met het verzoek tot melding van verblijf en vermogen in het buitenland. Daarnaast heeft de SVB in 2014 een a-selecte controle gehouden en heeft zij sindsdien onder andere Marokkaanse, Turkse en Surinaamse AIO-gerechtigden gevraagd het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ in te vullen. Bij een aantal geselecteerde personen, waaronder eisers, is de opgaven vervolgens met een steekproefcontrole gecontroleerd. Om vervolgonderzoek in het buitenland mogelijk te maken, heeft de SVB eisers om hun CIN-nummers gevraagd. De bevoegdheid tot onderzoek mag de SVB op grond van artikel 53a van de Participatiewet steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. De grond van eisers dat geen concrete aanleiding bestond voor een vervolgonderzoek leidt dus niet tot het oordeel dat de SVB niet van haar onderzoeksbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de steekproefcontrole, mede omdat de geselecteerde groep bestaat uit personen met verschillende nationaliteiten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231).
Uit het voorgaande volgt dat de SVB bevoegd was om over te gaan tot het doen van het vervolg)onderzoek.
5.2
Volgens eisers vormt het opvragen van de CIN-nummers een inmenging in hun recht op respect voor privéleven, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van dit artikel is die inmenging toegestaan indien die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn van het land. In dit geval biedt artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging. De gemachtigde van de SVB heeft ter zitting voorts toegelicht dat de CIN-nummers zijn gevraagd teneinde de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand te controleren. Dit doel kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van fraude en misbruik van sociale uitkeringen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:153). In dit verband overweegt de rechtbank dat met de uitvoering van de bijstandswetgeving aanzienlijke publieke middelen zijn gemoeid. Om te bereiken dat die middelen op de juiste wijze worden besteed en misbruik wordt voorkomen, en aldus te bewerkstelligen dat het maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering in stand blijft, is controle, en nadien indien nodig handhaving, van zeer groot belang.
Met de SVB is de rechtbank van oordeel dat in Marokko de voorkeur moet worden gegeven aan onderzoek op basis van een CIN-nummer, omdat dit vanwege het unieke karakter meer betrouwbare gegevens oplevert dan onderzoek op andere wijze, bijvoorbeeld op basis van alleen de naam van betrokkene, waarbij het risico bestaat van persoonsverwisselingen. De vooronderstelling van eisers dat de CIN-nummers voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt dan enkel voor het beoogde onderzoek, volgt de rechtbank niet. Artikel 53a van de Participatiewet beperkt de SVB immers tot het opvragen van gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan. Niet aannemelijk is gemaakt dat de SVB zich hieraan niet zal houden. In hetgeen eisers in dit verband naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
5.3
Vervolgens staat ter beoordeling of het met de inmenging nagestreefde doel niet in redelijkheid op een andere, voor eisers minder nadelige wijze kan worden bereikt. Met een algemeen onderzoek ter plaatse kan de SVB, zoals reeds onder 5.2 overwogen, echter niet hetzelfde resultaat bereiken als met het raadplegen van registers aan de hand van een CIN-nummer. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat de SVB het door haar nagestreefde doel in redelijkheid op een andere, voor eisers minder nadelige wijze kan bereiken.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat het opvragen van de CIN-nummers beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee is de inmenging noodzakelijk te achten ter behartiging van het daarmee gediende belang, het economisch welzijn van het land.
De rechtbank merkt nog op dat het CIN-nummer niet afhankelijk is van een identiteitsbewijs en altijd opvraagbaar is bij de Marokkaanse ambassade of consulaat. De gemachtigde van eisers heeft dit ter zitting bevestigd en verklaard dat CIN-nummers bij de Marokkaanse autoriteiten kunnen worden opgevraagd. Eisers worden dan ook niet gevolgd in hun standpunt dat zij niet meer beschikken over hun CIN-nummers, nu zij die op een relatief eenvoudige wijze opnieuw kunnen verkrijgen.
6. Ingevolge de in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet vervatte inlichtingen- en medewerkingsverplichting waren eisers gehouden de SVB mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de resultaten van een onderzoek met gebruikmaking van hun CIN-nummers van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. De SVB heeft immers in haar brieven van 4 november 2014 en 5 januari 2015 meegedeeld dat zij voor de beoordeling van het recht op een AIO-aanvulling onderzoek moet doen bij instanties in Marokko en dat daarvoor hun CIN-nummers nodig is. Doordat eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, heeft de SVB immers geen inzicht kunnen krijgen in hun eventuele vermogen in Marokko, waardoor zij hun recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Nu eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt en niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit hun niet te verwijten valt, was de SVB ingevolge artikel 54 van de Participatiewet bevoegd was het recht op bijstand per 1 februari 2015 te beëindigen.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.