ECLI:NL:RBZWB:2015:8728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Btw-richtlijn en samenloopvrijstelling bij overdrachtsbelasting op bouwterrein

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2015, staat centraal of een perceel grond dat aan belanghebbende is geleverd, vrijgesteld is van overdrachtsbelasting op basis van de samenloopvrijstelling. De rechtbank oordeelt dat het perceel, dat bestemd is voor bebouwing, onder de Btw-richtlijn valt en dat de richtlijnconforme uitleg van het begrip bouwterrein doorwerkt naar de samenloopvrijstelling. Dit betekent dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd moeten worden.

De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ter hoogte van € 7.200, met een beschikking heffingsrente van € 428. Belanghebbende had hiertegen bezwaar aangetekend, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissing. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 24 september 2015 werd het onderzoek gesloten en werd een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

De rechtbank concludeert dat de samenloopvrijstelling, die bedoeld is om cumulatie van omzetbelasting en overdrachtsbelasting te voorkomen, van toepassing is. Aangezien niet in geschil is dat het perceel een bouwterrein is in de zin van de Btw-richtlijn, is er geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de eerdere beslissingen van de inspecteur en veroordeelt deze in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/6545
uitspraak van 17 december 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2014 aan belanghebbende ter zake van een verkrijging op 12 december 2011 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 7.200 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking een bedrag van € 428 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2014 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 oktober 2015, ontvangen bij de rechtbank op 29 oktober 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] en ter bijstand [A], beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Cadier en Keer, en namens de inspecteur, [verweerder]. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van belanghebbende met zaaknummer 14/6546 en de zaken van [B BV] met de zaaknummers 14/6547 en 14/6548.
1.6.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak over zes weken aangekondigd. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.
1.7.
Bij brief van 3 november 2015 heeft de rechtbank de in 1.7 vermelde termijn met zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1.
Belanghebbende heeft bij akte van levering van [datum] 2011 een perceel grond groot 1.170 m2 verkregen (hierna: het perceel). In de akte van levering staat dat ter zake van de levering omzetbelasting is verschuldigd. Voor de heffing van overdrachtsbelasting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR).
2.2.
Belanghebbende heeft in december 2009 door een architect tekeningen laten maken voor het bouwen van een bedrijfsgebouw op het perceel. Belanghebbende had plannen om het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw aan [C] ([C]) te verhuren met een optie tot koop door [C]. In maart 2011 heeft [C] voornoemde (bouw)tekeningen van belanghebbende overgenomen en laten aanpassen.
2.3.
Belanghebbende heeft van het onder 2.1 vermelde perceel 1.000 m2 op 29 mei 2012 aan [C] en diens echtgenote geleverd. Op 27 september 2012 is de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit op het betreffende perceel aan [C] verleend.
2.4.
Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet meer in geschil is dat sprake is van een voor bebouwing bestemd perceel in de zin van de Btw-richtlijn.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de verkrijging van het perceel is vrijgesteld op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WBR. Meer specifiek is in geschil of voor de toepassing van die bepaling belang toekomt aan de Btw-richtlijn. Bij ontkennende beantwoording van die vraag is nog in geschil of het perceel een bouwterrein is in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB.
3.2.
Belanghebbende beschouwt het perceel op basis van zowel de Btw-richtlijn als de Wet OB, als bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB. Volgens de inspecteur is de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Wet WBR niet van toepassing omdat het perceel geen bouwterrein is in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en van de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet WBR is - voor zover hier van belang - onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de verkrijging krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet OB (hierna: de samenloopvrijstelling).
4.2.
Op grond van artikel 11 eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet OB zijn - voor zover hier van belang - van de omzetbelasting vrijgesteld de levering van onroerende zaken, met uitzondering van de levering van een bouwterrein.
4.3.
Op grond van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB wordt voor de toepassing van de in 4.2 genoemde bepaling als bouwterrein beschouwd onbebouwde grond:
waaraan bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden;
ten aanzien waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen die uitsluitend dienstbaar zijn aan de grond;
in de omgeving waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen; of
ter zake waarvan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;
met het oog op de bebouwing van de grond.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de samenloopvrijstelling (zie 4.1) een cumulatie van omzetbelasting en overdrachtsbelasting bij overdracht van een onroerende zaak beoogt te voorkomen door de overdrachtsbelasting in bepaalde gevallen te laten wijken, zoals bij de levering van een bouwterrein. Om recht te doen aan doel en strekking van de samenloopvrijstelling moet het ervoor worden gehouden dat de richtlijnconforme uitleg van het begrip bouwterrein doorwerkt naar de samenloopvrijstelling. Nu niet in geschil is dat het perceel een bouwterrein is in de zin van de Btw-richtlijn, is op grond van de samenloopvrijstelling geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente dienen daarom te worden vernietigd.
4.4.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.224;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2015 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr.drs. M.H. van Schaik en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.