In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over de waardering van een onroerende zaak voor de onroerende-zaakbelasting 2014. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen afschrift van de grondstaffel ter inzage te leggen. De belanghebbende had tijdens het hoorgesprek om dit afschrift verzocht, maar de heffingsambtenaar weigerde dit te verstrekken. De rechtbank stelde vast dat de grondstaffel een op de zaak betrekking hebbend stuk was, dat ter inzage had moeten worden gelegd. De rechtbank oordeelde dat de weigering om het afschrift te verstrekken, niet alleen in strijd was met de Awb, maar ook dat dit de belangen van de belanghebbende niet had geschaad, waardoor de uitspraken op bezwaar niet vernietigd werden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 980. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak, vastgesteld op € 455.000, niet te hoog was en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor deze waardering.