In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en verzocht om informatie over de gegevens die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aan zijn verplichtingen had voldaan door geen taxatieverslag te verstrekken bij de uitspraak op bezwaar, waardoor de belanghebbende gedwongen was om in beroep te gaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die op € 974 werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning van € 239.000 juist was, ondanks de betwisting door de belanghebbende. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om meer gegevens te verstrekken dan hij had gedaan, en dat de waarde van de woning in verhouding stond tot de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten. De uitspraak op bezwaar werd niet vernietigd, maar de rechtbank gaf aan dat de motivering van de heffingsambtenaar voldoende was, ondanks dat niet alle exacte gegevens waren vermeld.