Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om de belastingplicht en premieplicht van een belanghebbende die in Antwerpen woont en alle aandelen bezit van een in Nederland gevestigde BV. De BV heeft in de jaren 2007 tot en met 2009 salaris aan de belanghebbende uitbetaald, terwijl hij zowel in Nederland als in België werkzaamheden heeft verricht. De belanghebbende heeft in deze jaren geen aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast op basis van artikel 27e van de AWR. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur op basis van de nationale wetgeving en het belastingverdrag tussen België en Nederland er in redelijkheid vanuit kon gaan dat de betalingen door de BV betrekking hadden op de uitoefening van de dienstbetrekking in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk voor de aanslag over 2007, maar ongegrond voor de aanslagen over 2008 en 2009. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet onredelijk heeft gehandeld bij de vaststelling van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009.