ECLI:NL:RBZWB:2015:675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3843
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot resultaat uit overige werkzaamheden en aftrekbaarheid van kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2015 uitspraak gedaan over de aanslagen inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2009. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een onderneming had, aanslagen opgelegd op basis van het vermoeden dat zij resultaat uit overige werkzaamheden had genoten door het verlenen van hulp bij het invullen van belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. De rechtbank oordeelde dat het controleonderzoek van de inspecteur niet onzorgvuldig was en dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende en haar echtgenoot inkomsten hadden genoten uit deze werkzaamheden. De rechtbank waardeerde de rol van belanghebbende bij deze werkzaamheden op 80% en corrigeerde het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

Daarnaast was in geschil of belanghebbende recht had op aftrek van kosten die zij had gemaakt in verband met de verzorging van haar schoonvader en of zij recht had op aftrek voor scholingsuitgaven. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de verzorging van de schoonvader niet in aftrek konden worden gebracht, omdat deze kosten niet in een zakelijke relatie stonden tot de PGB-inkomsten. Ook de scholingsuitgaven werden niet geaccepteerd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat deze kosten verband hielden met het verwerven van inkomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet tot respectievelijk € 21.014 en € 4.887. Tevens werd de inspecteur gelast het griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 13/3843 en 13/3844
uitspraak van 29 januari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2009 met dagtekening 28 november 2012 de volgende aanslagen opgelegd:
- een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.953 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.96), waarbij bij beschikking € 25 heffingsrente in rekening is gebracht;
- een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.826 (aanslagnummer [aanslagnummer].W.96), waarbij bij beschikking € 3 heffingsrente in rekening is gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 juni 2013 de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 juli 2013, ontvangen bij de rechtbank op 16 juli 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot, tevens gemachtigde, [A], en namens de inspecteur [verweerder]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift tegelijk met de uitspraak aan partijen is verzonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot). Belanghebbende is op [datum]2011 als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [handelsnaam belanghebbende] met als bedrijfsomschrijving administratieve ondersteuning particulieren. Belanghebbende was tot 27 januari 2010 in loondienst bij een assurantiekantoor. De echtgenoot is per [datum] 2012 als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [handelsnaam A] met als bedrijfsomschrijving dienstverlening (educatief, fiscaal, financieel, administratief, IT). Daarvoor was hij werkzaam bij [werkgever], alwaar hij eind 2012 is ontslagen.
2.2.
Binnen de Belastingdienst is in 2011 een onderzoek ingesteld naar frauduleuze aangiften en verzoeken om toeslagen, het project VT-fraude. Daarbij is geconstateerd dat in de periode van 7 juli 2010 tot en met 29 juni 2011 vanuit twee IP-adressen die toebehoren aan belanghebbende en de echtgenoot, 158 aangiften IB/PVV zijn gedaan die de aandacht trokken vanwege (vermoedelijk) ten onrechte geclaimde aftrek voor buitengewone uitgaven. Het betrof 128 aangiften over de periode 1 januari 2011 tot en met 29 juni 2011 en 28 aangiften over de periode 7 juli 2010 tot en met 31 december 2010. De aangiften zijn door de inspecteur gelinkt aan 31 BSN-nummers. Aan de betreffende belastingplichtigen zijn door de inspecteur vragen gesteld over de aangiften. Daarbij is gevraagd wie de aangifte heeft ingediend of wie daarbij heeft geholpen, of die personen ook in eerdere jaren aangiften of aanvragen voor betrokkene hadden ingediend of daarbij hadden geholpen en of daarvoor was betaald en zo ja, hoe veel.
2.3.
Op 5 oktober 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende en de echtgenoot. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de verantwoorde inkomsten volledig waren en of die inkomsten bij de juiste belastingplichtige waren aangegeven. Van het boekenonderzoek is op 3 januari 2012 een concept-rapport opgemaakt en op 15 juni 2012 een definitief rapport.
2.4.
In de aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende onderstaande inkomsten aangegeven. Het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden betreft een betaling uit een persoonsgebonden budget (PGB). Bij de aanslagregeling is het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd met € 2.875 aan inkomsten uit het doen van belastingaangiften en aanvragen van toeslagen voor particulieren. Ook de scholingskosten zijn niet geaccepteerd. De onderstaande correcties zijn toegepast, welke bij de uitspraken op bezwaar zijn gehandhaafd.
Aangifte
Aanslag
Loon
€ 16.499
€ 16.499
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 3.951
€ 6.826
Af: premie inkomensvoorziening
€ 372
€ 372
Af: scholingsuitgaven
€ 1.601
€ 0
Verzamelinkomen
€ 18.477
€ 22.953

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
2. Heeft belanghebbende meer resultaat uit overige werkzaamheden genoten dan zij heeft aangegeven?
3. Heeft belanghebbende recht op een extra kostenaftrek in verband met de PGB-inkomsten die zij heeft genoten voor de zorg voor haar schoonvader?
4. Heeft belanghebbende recht op aftrek voor scholingsuitgaven?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting. De inspecteur heeft zijn stelling dat er reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast ter zitting laten vallen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat het controleonderzoek onzorgvuldig is geweest. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de handelwijze van de controleambtenaren doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door hen verkregen verklaringen en staat evenmin in de weg aan het gebruik van die verklaringen als bewijsmiddel.
Resultaat uit overige werkzaamheden
4.2.
De inspecteur stelt dat zowel belanghebbende als de echtgenoot inkomsten hebben genoten uit het verlenen van hulp bij het invullen/indienen van aangiften en het aanvragen van toeslagen. De bewijslast hiervoor rust op de inspecteur. De inspecteur beroept zich op verklaringen van vermeende cliënten van belanghebbende en/of de echtgenoot die zich bij de stukken bevinden en op kasstortingen van € 600, € 1.400, € 1.200, € 1.300, € 2.500, € 450, € 1.600 en € 600 (in totaal € 9.650) die belanghebbende en/of de echtgenoot in 2009 hebben gedaan. Indien rekening wordt gehouden met een schenking van de schoonvader van belanghebbende van € 1.400 en de inkomsten uit het PGB-budget in 2009 van € 6.413, blijft nog een bedrag van € 1.837 onverklaard, aldus de inspecteur.
4.3.
De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van de door de inspecteur overgelegde verklaringen van cliënten van belanghebbende en/of de echtgenoot te twijfelen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende naderhand met onder meer andere verklaringen van dezelfde personen is gekomen. De rechtbank acht aannemelijk dat genoemde personen tegen de Belastingdienst de waarheid hebben gezegd en dat zij onder (zachte) druk van belanghebbende en/of de echtgenoot hun verklaringen naderhand hebben gewijzigd. De rechtbank acht die gewijzigde verklaringen daarom niet geloofwaardig.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met de overgelegde verklaringen wel aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende aangiften heeft gedaan voor derden voor de jaren 2010 en 2011 en in sommige gevallen ook voor eerdere jaren en dat de echtgenoot daarbij in bepaalde gevallen betrokken was, maar niet dat dat in 2009 het geval was op zo grote schaal als de inspecteur aanneemt. De rechtbank tekent hierbij aan dat slechts in enkele verklaringen, en dan nog heel in het algemeen, staat dat ook aangiften zijn gedaan in de jaren vóór 2010. In dit geval moet het dan gaan om de aangifte IB/PVV 2008, die in 2009 moest worden gedaan, of om verzoeken om toeslagen in 2009. Dat belanghebbende en/of de echtgenoot dergelijke werkzaamheden in 2009 hebben verricht, blijkt alleen uit de verklaringen van [B] (“
al zeker 10 jaar”) en enkele andere verklaringen waarin staat dat ook aangiften zijn gedaan in de voorgaande 3 jaren – dus blijkbaar ook in 2009 nu de vragen in 2011 zijn gesteld. In het overgrote deel van de verklaringen wordt echter niet verwezen naar enige werkzaamheden van belanghebbende en/of de echtgenoot in 2009.
4.5.
Ook de contante stortingen van € 1.837 in 2009 zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanige omvang dat daaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende en/of de echtgenoot in dat jaar op grote schaal bijverdiensten hebben gehad. Zij hebben voor die stortingen echter geen afdoende verklaringen gegeven. Dat er opbrengsten uit verkopen via Marktplaats.nl zijn genoten is door de inspecteur betwist en bewijs daarvoor is niet overgelegd. Aannemelijk is dan ook dat deze bedragen zijn verdiend met de werkzaamheden zoals omschreven in 4.4. Rekening houdend met de kosten die met deze werkzaamheden samenhingen, en die door de inspecteur zijn gesteld op € 666,67 per jaar (€ 2.000 per 3 jaar) welk bedrag de rechtbank aannemelijk acht nu belanghebbende en/of de echtgenoot immers in elk geval over een computer moesten beschikken voor de werkzaamheden, leidt dat tot een belastbaar resultaat van afgerond € 1.170.
4.6.
Uit de door de inspecteur overgelegde verklaringen van cliënten leidt de rechtbank af dat het grootste deel van de werkzaamheden werd gedaan door belanghebbende en dat de echtgenoot daar in geringe mate bij was betrokken, zij het in eerdere jaren iets meer dan later. Daarvan uitgaande acht de rechtbank het redelijk om 80% van de verdiensten aan belanghebbende toe te rekenen. Dat leidt tot een correctie van € 936. De correctie is dus € 1.939 te hoog (€ 2.875 min € 936).
Kostenaftrek PGB-inkomsten
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht om rekening te houden met een extra kostenaftrek van € 2.969 in verband met de PGB-inkomsten die zij heeft genoten voor de verzorging van haar schoonvader. De kosten die belanghebbende in aftrek wil brengen zijn reiskosten die zijn gemaakt in verband met doktersbezoeken en het doen van boodschappen, kosten voor maaltijdverzorging en kosten voor het doen van de was van de schoonvader.
4.8.
Een PGB wordt aan hulpbehoevenden ter beschikking gesteld zodat zij zelf de noodzakelijke zorg, zijnde de arbeid die voor die zorg noodzakelijk is, kunnen regelen. De hoogte ervan wordt bepaald op basis van een indicatiesteling op basis van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Het budget kan worden geacht de noodzakelijke kosten te dekken. Dat belanghebbende kosten voor haar schoonvader maakt die niet uit het PGB worden vergoed, laat zich naar het oordeel van de rechtbank verklaren door de familierelatie tussen beiden. Hoewel begrijpelijk is dat belanghebbende zich geroepen voelt dergelijke kosten te maken, kan niet worden gezegd dat die kosten in een zakelijke relatie staan tot de inkomsten uit het PGB, zijnde de vergoeding voor de verrichtte arbeid voor die zorg, of door de werkzaamheden van belanghebbende in het kader van het PGB worden veroorzaakt. Derhalve kunnen de kosten niet in aftrek worden gebracht op de PGB-inkomsten die belanghebbende heeft ontvangen.
Scholingsuitgaven
4.9.
De bewijslast voor de aftrek scholingsuitgaven rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake was van studie aangaande diverse applicaties zoals Voogd, Word, Excel, Acces en Webdesign alsook fiscale studies waarbij zij deels door de echtgenoot, deels door Voogd werd begeleid. De door haar opgevoerde scholingsuitgaven hebben betrekking op de afschrijving op een computer. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd over de inhoud van deze studies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kosten van opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Slot
4.10.
Gelet op het vorenstaande dient de aanslag IB/PVV te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.953 min € 1.939 of € 21.014 en dient de aanslag ZVW te worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.826 min € 1.939 of € 4.887.
4.11.
Het beroep wordt op grond van artikel 24a, derde lid, van de AWR geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. Nu de aanslagen worden verminderd, dienen de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
4.12.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om de inspecteur te veroordelen in de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een kostenvergoeding, nu de rechtsbijstand wordt verleend door belanghebbendes echtgenoot.
5.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 oktober 2012, nr. 11/04773, ECLI:NL:HR:2012:BY0531, overwogen dat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg staat dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. En voorts dat die familierelatie ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg staat, met dien verstande dat als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.
5.3.
De echtgenoot van belanghebbende is als gemachtigde opgetreden. Zij behoren tot hetzelfde huishouden. Gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende voor de rechtsbijstand kosten in rekening zijn of zullen worden gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.014;
  • vermindert de aanslag ZVW tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.887;
  • vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.