Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de zelfstandigenaftrek van een overleden ondernemer. De belanghebbende, als erfgename van de erflater, had verzocht om verrekening van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van het jaar 2010 met de aanslag inkomstenbelasting van het jaar 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verrekening geweigerd, omdat de erflater in het jaar van overlijden niet voldeed aan het urencriterium van 1225 uren, zoals voorgeschreven in de Wet inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank oordeelde dat de wet duidelijk is en dat er geen strijd is met de doel en strekking van de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat de erflater in 2011 niet voldeed aan het urencriterium en derhalve geen recht had op zelfstandigenaftrek. De rechtbank ging ook in op het gelijkheidsbeginsel en concludeerde dat de situatie van een ondernemer die aan het begin van het jaar overlijdt niet gelijk is aan die van een ondernemer die aan het eind van het jaar overlijdt. De rechtbank benadrukte dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de eisen voor de zelfstandigenaftrek gerechtvaardigd zijn.
Daarnaast werd het beroep op de hardheidsclausule van artikel 63 van de AWR verworpen, omdat deze bevoegdheid is voorbehouden aan de minister van Financiën. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep de toepassing van deze hardheidsclausule betreft. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.