ECLI:NL:RBZWB:2015:507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5488
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vennootschapsbelasting en afwaardering onroerende zaak binnen fiscale eenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag vennootschapsbelasting. De inspecteur had aan belanghebbende over het boekjaar van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000, en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd. Na bezwaar werd de aanslag gehandhaafd, maar de verzuimboete werd verminderd tot € 452. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2009 onroerende zaken heeft verkocht en een herinvesteringsreserve heeft gevormd. In 2010 heeft belanghebbende een onroerende zaak gekocht en is zij met een moedermaatschappij in een fiscale eenheid gevoegd. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte vennootschapsbelasting had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast omgekeerd was, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de aanslag op een redelijke schatting berustte en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5488
Uitspraak van 4 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het boekjaar 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000 en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete van € 2.460.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2013, gevolgd door de verminderingsbeschikking van 21 september 2013 de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 452.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 oktober 2013, ontvangen bij de rechtbank op 9 oktober 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014 te Breda. Voor de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan tegelijk met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met de procedurenummers 13/6289 en 13/5488.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
In 2009 heeft belanghebbende al haar onroerende zaken verkocht. Hierbij heeft zij een boekwinst behaald van € 2.137.992. Belanghebbende heeft bij het bepalen van haar belastbare winst voor 2009 in verband met deze behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve (hir) gevormd van € 2.137.992.
2.2.
Op of omstreeks 13 december 2010 heeft belanghebbende de onroerende zaak [adres] te [plaats X] (de onroerende zaak) gekocht van [A NV] ([A NV]). De koopsom bedroeg € 3.350.000.
2.3.
Belanghebbende was tot [datum] 2011 zelfstandig belastingplichtig. Met ingang van [datum] 2011 is belanghebbende met [A NV] als moedermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
2.4.
Op 30 november 2011 heeft belanghebbende de onroerende zaak voor € 1.050.000 verkocht en economisch overgedragen aan [B BV], een zustermaatschappij van belanghebbende.
2.5.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 2011. Wegens het uitblijven van een aangifte is met dagtekening 1 juni 2013 ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Tevens is een verzuimboete opgelegd.
2.6.
De hierna op 8 augustus 2013 ingediende aangifte is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaar tegen die aanslag. In de aangifte voor 2010 heeft belanghebbende de hir van € 2.137.992 afgeboekt op de onroerende zaak en een verlies van € 45.399 aangegeven.
In de fiscale vermogensopstelling 2011 heeft belanghebbende de onroerende zaak vervolgens gewaardeerd op € 1.212.008 (€ 3.350.000 min € 2.137.992).
2.7.
In de bezwaarfase heeft de inspecteur het belastbaar bedrag op basis van de aangifte (verlies van € 45.399) en rekening houdende met een correctie ingevolge de renteaftrekbeperking van artikel 10d van de Wet van € 56.275, berekend op € 10.876. Omdat dit hoger is dan het bij de aanslag vastgestelde belastbaar bedrag is de aanslag in de bestreden uitspraak gehandhaafd. De inspecteur heeft de verzuimboete, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, in de bestreden uitspraak verminderd tot € 452.

3.Geschil

3.1.
Het onderhavige geschil hangt samen met de beslissing van de rechtbank in de procedure 13/6289 betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 2010 van belanghebbende. De rechtbank heeft heden in die zaak beslist dat de hir van € 2.137.992 met toepassing van artikel 12a van de Wet Vpb tot de belastbare winst over 2010 moet worden gerekend. Dit betekent dat de in 2009 gevormde hir van € 2.137.992 niet op de boekwaarde van de onroerende zaak kan worden afgeboekt met als gevolg dat die boekwaarde op of omstreeks 13 december 2010 op € 3.350.000 moet worden gesteld.
3.2.
In geschil is thans of belanghebbende de onroerende zaak bij voeging in de fiscale eenheid mag afwaarderen tot € 1.050.000, zijnde de verkoopprijs op 30 november 2011.
De renteaftrekbeperking van € 56.275 en de verzuimboete van € 452 worden door belanghebbende niet bestreden.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag, vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies van € 2.289.124. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Omkering van de bewijslast
4.1.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
4.2.
Op grond van artikel 27e, eerste lid van de AWR verklaart de rechter het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Indien de belastingplichtige niet heeft gereageerd op een uitnodiging tot het doen van aangifte op grond van artikel 6 AWR, heeft hij de vereiste aangifte niet gedaan.
4.3.
Door belanghebbende wordt niet bestreden dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Een eerst in bezwaar ingediende aangifte kan niet worden aangemerkt als de vereiste aangifte. Op belanghebbende rust derhalve de last overtuigend aan te tonen dat er een zodanige waardedaling van de onroerende zaak heeft plaatsgevonden in de periode na verwerving van (het economisch eigendom) van de onroerende zaak in december 2010 en de voegingsdatum dat afwaardering van de onroerende zaak naar lagere bedrijfswaarde op zijn plaats is. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar een waardeverklaring van [taxateur], gecertificeerd registermakelaar-taxateur, verbonden aan [kantoornaam taxateur] te Maastricht. In de waardeverklaring is de bodemwaarde – omschreven als de bij een gedwongen verkoop minimaal te realiseren opbrengst – van de onroerende zaak per september 2011 bepaald op € 1.050.000. Daarmee en ook overigens is geen bewijs geleverd dat zich een waardedaling heeft voorgedaan voordat belanghebbende in de fiscale eenheid is gevoegd, zodat afwaardering naar een lagere bedrijfswaarde in het onderhavige boekjaar niet mogelijk is.
4.4.
Ook als, zoals hier, de vereiste aangifte niet is gedaan, mag de aanslag niet naar willekeur worden vastgesteld, maar dient deze te berusten op een redelijke schatting. In de op 8 augustus 2013 ingediende aangifte heeft belanghebbende een verlies aangegeven van € 45.399. Volgens de inspecteur is daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met de renteaftrekbeperking van artikel 10d van de Wet ten bedrage van € 56.275. Belanghebbende heeft verklaard die correctie niet te bestrijden. Het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag vermeerderd met voormelde correctie resulteert al in een hoger belastbaar bedrag dan het bestreden bedrag. Gelet hierop berust de aanslag naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting.
4.5.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 februari 2015 door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.