Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag vennootschapsbelasting. De inspecteur had aan belanghebbende over het boekjaar van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.000, en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd. Na bezwaar werd de aanslag gehandhaafd, maar de verzuimboete werd verminderd tot € 452. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2009 onroerende zaken heeft verkocht en een herinvesteringsreserve heeft gevormd. In 2010 heeft belanghebbende een onroerende zaak gekocht en is zij met een moedermaatschappij in een fiscale eenheid gevoegd. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd omdat belanghebbende geen aangifte vennootschapsbelasting had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast omgekeerd was, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de aanslag op een redelijke schatting berustte en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.