ECLI:NL:RBZWB:2015:3806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de inspecteur van de Belastingdienst over de teruggaaf van omzetbelasting en een verzoek om immateriële schadevergoeding. De belanghebbende BV had verzocht om teruggaven van omzetbelasting over de jaren 2005 tot en met 2010, maar de inspecteur had deze verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de BV niet aan haar bewijslast had voldaan, aangezien zij geen facturen of andere bewijsstukken had overgelegd die haar recht op teruggave konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de verzoeken tot teruggaaf terecht had afgewezen.

Daarnaast had de BV verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank erkende dat de behandeling van de zaak langer had geduurd dan de redelijke termijn van twee jaar, en oordeelde dat de BV recht had op een schadevergoeding van € 2.000. De rechtbank wees erop dat de lange behandelduur niet volledig aan de BV te wijten was, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de redelijke termijn rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de BV ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe voor de immateriële schade die de BV had geleden door de lange duur van de procedure.

De uitspraak werd gedaan in een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat niet was aangetoond dat de BV kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 13/7146 tot en met AWB 13/7151
uitspraak van 11 juni 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 29 november 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende teruggaafbeschikkingen omzetbelasting betreffende de volgende tijdvakken:
  • 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.5506);
  • 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.6506);
  • 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.7506);
  • 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.8506);
  • 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.9506);
  • 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 (beschikking: [aanslagnummer].O.01.0506).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Namens belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met de procedurenummers AWB 13/7146 tot en met AWB 13/7151.

1. Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft door middel van aangiftes omzetbelasting voor de tijdvakken 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 verzocht om teruggaven van omzetbelasting van in totaal € 9.916. De inspecteur heeft deze verzoeken bij beschikkingen van 22 april 2011 afgewezen.
2.2.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaven van omzetbelasting over de onderhavige tijdvakken en of zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade en proceskosten.
Vooraf: horen
2.3.
Belanghebbende stelt dat het hoorrecht is geschonden omdat er ondanks haar verzoek daartoe geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 6 augustus 2013, 2 september 2013 en 4 oktober 2013 uitgenodigd voor een hoorgesprek. Belanghebbende heeft op deze uitnodigingen telkens afwijzend gereageerd en verzocht om uitstel (voor onbepaalde tijd) van de door de inspecteur geplande hoorgesprekken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en het hoorrecht niet is geschonden. De redenen die belanghebbende voor haar afwijzingen toen en in beroep heeft aangevoerd, maken dat oordeel niet anders.
Teruggaafverzoeken omzetbelasting
2.4.
De bewijslast betreffende het recht op teruggaaf van omzetbelasting rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Zij heeft noch facturen waarop de betreffende voorbelasting wordt vermeld overgelegd of inzicht gegeven in de aard van de gefactureerde kosten en/of de prestaties ter zake waarvan de omzetbelasting aan haar in rekening is gebracht. Belanghebbende heeft enkel gesteld dat zij recht heeft op teruggaven van omzetbelasting. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de verzoeken tot teruggaaf terecht afgewezen.
2.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat de handelwijze van de inspecteur in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is, met al hetgeen door belanghebbende in dit verband is aangevoerd, niet aannemelijk geworden dat de inspecteur zodanig in strijd met enig of zelfs alle (on)geschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, dat hieraan consequenties moeten worden verbonden voor de onderhavige teruggaafbeschikkingen.
2.6.
Nu de verzoeken terecht zijn afgewezen en de hoorplicht niet is geschonden, zijn de bezwaren terecht ongegrond verklaard. De door belanghebbende overigens aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot een andere beslissing. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
Immateriële schadevergoeding
2.7.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade die zij heeft geleden door de lange duur van de behandeling in eerste feitelijke aanleg. De rechtbank acht de zes zaken zodanig samenhangend, dat wordt uitgegaan van eenmaal frustratie en schade vanwege de lange duur van de behandeling in eerste feitelijke aanleg.
2.7.1.
Het bezwaarschrift is op 11 mei 2011 door de rechtbank ontvangen en op 19 mei 2011 doorgestuurd naar de inspecteur. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 11 juni 2015 derhalve 49 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank langer geduurd dan de twee jaar die als regel kan worden beschouwd voor de redelijke termijn van de behandeling in eerste feitelijke aanleg zijnde de bezwaar- en beroepsprocedure (vergelijk Hoge Raad, 22 april 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:AO9006).
2.7.2.
De inspecteur stelt dat de lange behandelduur nagenoeg geheel aan de proceshouding van belanghebbende te wijten is. Behoudens de periode die gemoeid is met belanghebbendes uitstelverzoeken van de hoorgesprekken (vergelijk Hoge Raad, 20 juni 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2014:1461) zijn er naar het oordeel van de rechtbank echter geen bijzondere omstandigheden die afwijking van de redelijke termijn rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de periode tussen het tweede uitstelverzoek (20 september 2013) en de reactie van belanghebbende op de afwijzing van het laatste uitstelverzoek (21 oktober 2013), zijnde 2 maanden (naar boven afgerond), de redelijke termijn verlengen. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade voor 23 maanden (49 min 24 min 2) of afgerond 4 x € 500 is € 2.000.
2.7.3.
De beroepschriften zijn bij de rechtbank ingediend op 18 december 2013. Aangezien de rechtbank op 11 juni 2015 uitspraak doet, heeft de beroepsperiode niet langer geduurd dan 18 maanden zodat de termijnoverschrijding geheel moet worden toegerekend aan de inspecteur. De rechtbank zal de inspecteur dan ook veroordelen tot vergoeding van € 2.000.
Proceskosten
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2015 door mr. M.W.C. Soltysik, voorzitter,
mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is het proces-verbaal ondertekend door
mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.