In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2015 uitspraak gedaan over de waardering van een jachthaven voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De belanghebbende, een watersportvereniging, had bezwaar gemaakt tegen de waarderingen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland waren vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde van de jachthaven verminderd, waarbij zij rekening heeft gehouden met de restwaarde van de steigers en de ligging van het water. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling voor waterverdedigingswerken niet van toepassing was en dat de heffingsambtenaar de waarde van de steigers en het water niet correct had vastgesteld.
De rechtbank heeft de waarde van de jachthaven voor de jaren 2010, 2011 en 2012 vastgesteld op respectievelijk € 263.532, € 263.889 en € 264.880. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar invorderingsrente moet vergoeden over de teruggaven onroerendezaakbelastingen. De uitspraak is gedaan in het kader van een proces dat begon met de bezwaren van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en de daaropvolgende aanslagen onroerende-zaakbelastingen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de lange duur van de procedure en de immateriële schade die de belanghebbende heeft geleden door de vertraging. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.