In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015, staat de fiscale eenheid voor de omzetbelasting centraal. De belanghebbenden, [X BV] en [Y BV], zijn in 2007 als fiscale eenheid aangemerkt. [Y BV] exploiteerde een sauna/sexclub, maar na de overdracht van horeca-activiteiten aan een nieuw opgerichte vennootschap, [Z BV], ontstond er een geschil over de toerekening van omzetbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat [Z BV] onderdeel was van de fiscale eenheid, terwijl de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat [Y BV] en [Z BV] zich gezamenlijk presenteerden aan de bezoekers, maar dat [Z BV] niet tot de fiscale eenheid behoorde. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbenden gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verleende teruggaaf van € 14.092 aan omzetbelasting. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de proceskosten van de belanghebbenden moest vergoeden, maar dat er geen termen waren voor vergoeding van kosten in de bezwaarfase. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke scheiding tussen vennootschappen in fiscale eenheden en de gevolgen van organisatorische wijzigingen voor de belastingheffing.