Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
Stcrt.2011, 19798 vermeldde dienaangaande:
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil over de toepassing van het verlaagde tarief van de omzetbelasting op matrassen. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit [A BV] en [B BV], had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die het verlaagde tarief niet toepaste op de [matrasnaam 2] matrassen. De rechtbank oordeelde dat de matrassen, ondanks hun drukverlagende eigenschappen, niet kwalificeerden als antidecubitusmatrassen zoals bedoeld in Tabel I, post a.37 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetssystematiek, de bedoeling van de wetgever en het unierechtelijke kader. De matrassen werden niet specifiek als antidecubitusmatrassen gepresenteerd en waren voornamelijk gericht op de consumentenmarkt, in tegenstelling tot de [matrasnaam 1] matrassen die wel als zodanig werden aangeboden aan zorginstellingen.
De rechtbank concludeerde dat de [matrasnaam 2] matrassen niet onder de regeling voor het verlaagde tarief vielen en dat de belanghebbende terecht het normale tarief van 19% had toegepast. De rechtbank verwierp ook het beroep op het neutraliteitsbeginsel, omdat de [matrasnaam 1] en [matrasnaam 2] matrassen wezenlijk van elkaar verschilden in gebruik en presentatie. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.