In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2015 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die was opgelegd aan een belanghebbende woonachtig in Portugal. De rechtbank oordeelde dat de heffing van provinciale opcenten op motorrijtuigenbelasting voor niet-inwoners van Nederland in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU). Artikel 222a, vierde lid, van de Provinciewet, dat bepaalt dat niet-inwoners geacht worden te wonen in de provincie met het hoogste aantal opcenten, leidt tot een zwaardere belasting voor deze groep zonder objectieve rechtvaardiging. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief verschil is tussen inwoners van Nederland en niet-inwoners die een auto in Nederland hebben geregistreerd. Dit leidt tot discriminatie op basis van nationaliteit, wat in strijd is met de EU-regels.
De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en oordeelde dat de wetgever verantwoordelijk is voor het herstellen van het gebrek in de wetgeving. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een eerlijke belastingheffing die niet discrimineert op basis van woonplaats. De rechtbank heeft ook overwogen dat de inspecteur het bezwaarschrift van de belanghebbende in behandeling moet nemen, aangezien deze niet eerder bezwaar had gemaakt tegen de voldoening op aangiften. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.