ECLI:NL:RBZWB:2015:2609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3461
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht vermelde omzetbelasting en recht op aftrek van voorbelasting in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een houdstermaatschappij, had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen voor het jaar 2011, waarbij de inspecteur een boete had opgelegd wegens het onterecht vermelden van omzetbelasting op een factuur. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij enige prestaties tegen vergoeding had verricht, waardoor zij niet als ondernemer voor de omzetbelasting kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting. De rechtbank verminderde de boete van € 1.966 tot € 1.867, omdat de redelijke termijn voor de beoordeling van de boete was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/3461
uitspraak van 22 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 18 april 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer].F01.1501) en de daarbij vastgestelde boete van € 1.966 en in rekening gebrachte heffingsrente van € 164.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaak van [A BV] met zaaknummer 14/3460 en de zaak van belanghebbende met zaaknummer 14/3461. Ter zitting is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 maart 2015 aan [gemachtigde] op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 6 maart 2015 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vermindert de boete tot € 1.867.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is een zogenaamde houdstermaatschappij. In het register van de Kamer van Koophandel staat zij vermeld als financiële houdstermaatschappij met als activiteiten de deelneming in andere vennootschappen. Belanghebbende houdt aandelen in een aantal dochtervennootschappen. Bij belanghebbende was in het tijdvak van naheffing geen personeel in dienst.
2.2.
Belanghebbende stond in het tijdvak van naheffing niet als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd en heeft geen aangiftebiljetten ontvangen, noch omzetbelasting voldaan. In 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij het volgende is gebleken:
2.3.
Belanghebbende bezat tot 2011 aandelen in onder andere [B BV] In 2011 heeft zij een deel van die aandelen verkocht. Belanghebbende heeft op 15 september 2011 aan [B BV] een factuur uitgereikt van € 25.000 plus € 4.750 omzetbelasting met de omschrijving “[omschrijving]”. [B BV] heeft de omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht maar heeft de factuur nooit betaald. De inspecteur heeft het op de factuur vermelde bedrag nageheven, verminderd met € 818 aftrekbare voorbelasting. Daarbij is een boete opgelegd van € 1.966 (50% van de nageheven belasting).
2.4.
Belanghebbende heeft een creditfactuur overgelegd, gericht aan [B BV], voor dezelfde bedragen van € 25.000 respectievelijk € 4.750, gedateerd 28 december 2011.
2.5.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en boete terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
2.6.
De inspecteur heeft reeds in het verweerschrift gemotiveerd gesteld dat belanghebbende geen prestaties tegen vergoeding heeft verricht en derhalve geen ondernemer was voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft daar niets tegenover aangevoerd. Zij heeft met hetgeen zij in het geding heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat zij enige prestaties tegen vergoeding heeft verricht. Gelet hierop heeft belanghebbende ten onrechte omzetbelasting op de factuur vermeld. Nu de omzetbelasting niet op aangifte was voldaan, is deze op grond van artikel 37 Wet op de omzetbelasting en artikel 203 BTW-Richtlijn terecht nageheven. Het gegeven dat belanghebbende ook een creditfactuur heeft uitgereikt, doet daar niet aan af nu belanghebbende het gevaar voor verlies van belastinginkomsten niet tijdig en volledig heeft uitgeschakeld. De adressante van de facturen heeft de voorbelasting immers afgetrokken.
2.7.
Gelet op het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van belaste prestaties, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen recht op aftrek van voorbelasting van € 818. Evenmin is er reden voor enige vermindering van de verschuldigde belasting wegens oninbaarheid, zoals belanghebbende bepleit. Omzetbelasting die uitsluitend verschuldigd is wegens onterechte vermelding op een factuur, komt niet in aanmerking voor teruggaaf wegens oninbaarheid (Hoge Raad ECLI:NL:HR:2012:BX7197).
2.8.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag eerder tot een te laag bedrag dan tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2.9.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de beschikking heffingsrente aangevoerd. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de bepalingen inzake de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
2.10.
De inspecteur heeft met toepassing van artikel 67f van de AWR in samenhang met §25 en § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd van 50% over de omzetbelasting die belanghebbende heeft gefactureerd.
2.11.
Aannemelijk is dat belanghebbende een factuur heeft uitgereikt waar tegenover geen prestaties stonden en op die factuur ten onrechte omzetbelasting heeft vermeld, en dat zij dat opzettelijk heeft gedaan. Dan is het naar het oordeel van de rechtbank aan haar (voorwaardelijk) opzet te wijten dat die omzetbelasting niet is betaald. Belanghebbende heeft immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig omzetbelasting is voldaan. De rechtbank acht de boete van € 1.966 passend en geboden.
2.12.
De boete is aangekondigd in het controlerapport van 28 februari 2013. De rechtbank doet uitspraak op 22 april 2015. Dat betekent dat de redelijke termijn waarbinnen de boete moet zijn beoordeeld, met bijna twee maanden is overschreden. De rechtbank ziet hierin ambtshalve aanleiding de boete te verminderen met 5% tot € 1.867.
2.13.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de boete wordt verminderd tot € 1.867.
2.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.