Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een houdstermaatschappij, had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen voor het jaar 2011, waarbij de inspecteur een boete had opgelegd wegens het onterecht vermelden van omzetbelasting op een factuur. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij enige prestaties tegen vergoeding had verricht, waardoor zij niet als ondernemer voor de omzetbelasting kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting. De rechtbank verminderde de boete van € 1.966 tot € 1.867, omdat de redelijke termijn voor de beoordeling van de boete was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.