ECLI:NL:RBZWB:2015:2135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5325
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie naar woonplaats in heffingskorting voor buitenlandse belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013 in Nederland voor een Nederlandse werkgever heeft gewerkt, stelde dat artikel 2.6a van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) discriminatoir is naar woonplaats. Dit artikel, dat per 1 januari 2013 is ingevoerd, vermindert de heffingskorting tijdsevenredig voor personen die niet het gehele jaar premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen.

De rechtbank oordeelde dat de vergelijking die de belanghebbende maakte met een inwoner van Nederland die het gehele jaar in Nederland woont, niet juist was. De rechtbank stelde dat de belanghebbende vergeleken moest worden met een inwoner van Nederland die in dezelfde periode als de belanghebbende werkzaamheden in Nederland heeft verricht en daarna naar Polen is vertrokken. Beide zouden geen recht hebben op het volledige bedrag van de heffingskorting, omdat zij niet het gehele jaar premieplichtig zijn.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling en dat de inspecteur terecht had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. W.A. de Paepe, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/5325
Uitspraak van 2 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats X] (Polen),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 9.401 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.36.01).
Zitting
Met toestemming van beide partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft de Poolse nationaliteit. Zij heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013 in Nederland voor een Nederlandse werkgever arbeid verricht. Belanghebbende heeft voor het verrichten van deze arbeid € 9.401 aan inkomsten genoten. Hierover is een bedrag van € 1.399 aan loonheffing ingehouden. Na deze periode is belanghebbende naar Polen teruggekeerd.
2.2.
Op 13 april 2014 heeft belanghebbende als buitenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV over het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 9.401.
2.3.
De aanslag IB/PVV over het jaar 2013 is met dagtekening 31 mei 2014 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is de inspecteur er van uit gegaan dat belanghebbende vanaf 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013 in Nederland premieplichtig was voor de volksverzekeringen. De algemene heffingskorting is vastgesteld op € 1.254. Belanghebbende ontving op deze aanslag een teruggaaf van € 16.
2.4.
Het hiertegen gerichte bezwaar is bij de uitspraak op bezwaar van 16 juli 2014 ongegrond verklaard.
2.5.
In geschil is of artikel 2.6a van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Regeling Wfsv) discriminatoir van aard is en of belanghebbende recht heeft op het volledige bedrag van de algemene heffingskorting. Niet in geschil is dat belanghebbende op basis van artikel 2.6a van de Regeling Wfsv geen recht heeft op het volledige bedrag van de algemene heffingskorting.
2.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat artikel 2.6a van de Regeling Wfsv, dat per 1 januari 2013 is ingevoerd, discriminatoir is naar woonplaats. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat sprake is van strijdigheid met artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 39 EG Verdrag), welk artikel het vrij verkeer van werknemers binnen de EU waarborgt. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat zij vergelijkbaar is met een inwoner van Nederland die het gehele jaar in Nederland woont en die eveneens slechts enkele maanden in het jaar werkzaamheden in Nederland verricht. Wanneer een inwoner van Nederland, die het gehele jaar woonachtig is in Nederland, gedurende hetzelfde tijdvak dezelfde werkzaamheden verricht tegen hetzelfde loon, draagt deze inwoner evenveel premies volksverzekeringen af als belanghebbende, maar heeft die persoon in tegenstelling tot belanghebbende wel recht op het volledige bedrag van de algemene heffingskorting, aldus belanghebbende.
2.7.
In artikel 2.6a van de Regeling Wfsv is bepaald dat ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar anders dan door overlijden niet premieplichtig is, de heffingskorting tijdsevenredig wordt verminderd naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vergelijking die belanghebbende maakt met een persoon die het gehele jaar in Nederland woont, niet de juiste vergelijking. Belanghebbende dient te worden vergeleken met een inwoner van Nederland die in dezelfde periode als belanghebbende werkzaamheden heeft verricht in Nederland en daarna vertrekt naar Polen. Een dergelijke persoon zou, net als belanghebbende, geen recht hebben op het volledige bedrag van de heffingskorting, omdat ook die persoon niet gedurende het gehele jaar premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Er is dan ook geen sprake van een ongelijke behandeling. Het gelijk is aan de inspecteur.
2.9.
Ook de stelling van belanghebbende dat zij in het onderhavige jaar niet in Polen verplicht verzekerd was, omdat zij in het onderhavige jaar niet werkzaam was in Polen kan naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een ander oordeel leiden. Het enkele feit dat er in Polen mogelijk geen vergelijkbare wettelijke regeling bestaat zoals die in Nederland, zodat belanghebbende op het moment dat zij naar Polen terugkeert minder voordeel geniet dan wanneer zij in Nederland woonachtig was gebleven, kan er niet toe leiden dat belanghebbende recht heeft het volledige bedrag van de algemene heffingskorting.
2.10.
Voorts heeft belanghebbende verwezen naar de uitspraak van rechtbank Breda van 6 november 2009. De rechtbank gaat er van uit dat belanghebbende hiermee heeft gedoeld op de uitspraak met procedurenummer 08/1858 (ECLI:NL:RBBRE:2009:BK4153). De rechtbank stelt voorop dat in die uitspraak en in de daaropvolgende uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2010:BN5566) werd geoordeeld dat de omstandigheid dat de belanghebbende in die zaak, anders dan inwoners van Nederland, niet kon kiezen voor een tijdsevenredige herleiding van het premie-inkomen in strijd kwam met het toen geldende artikel 39 van het EG Verdrag. Juist naar aanleiding van deze jurisprudentie is de onderhavige wet- en regelgeving aangepast en is (onder meer) artikel 2.6a van de Regeling Wfsv ingevoerd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat die nieuwe regeling niet in strijd komt met het gemeenschapsrecht.
2.11.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2015 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.