Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013 in Nederland voor een Nederlandse werkgever heeft gewerkt, stelde dat artikel 2.6a van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) discriminatoir is naar woonplaats. Dit artikel, dat per 1 januari 2013 is ingevoerd, vermindert de heffingskorting tijdsevenredig voor personen die niet het gehele jaar premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen.
De rechtbank oordeelde dat de vergelijking die de belanghebbende maakte met een inwoner van Nederland die het gehele jaar in Nederland woont, niet juist was. De rechtbank stelde dat de belanghebbende vergeleken moest worden met een inwoner van Nederland die in dezelfde periode als de belanghebbende werkzaamheden in Nederland heeft verricht en daarna naar Polen is vertrokken. Beide zouden geen recht hebben op het volledige bedrag van de heffingskorting, omdat zij niet het gehele jaar premieplichtig zijn.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling en dat de inspecteur terecht had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. W.A. de Paepe, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.