In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt van de NATO, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat over zijn pensioenregelingen een heffing heeft plaatsgevonden die gelijkwaardig is aan de loon- of inkomstenbelasting. Hierdoor wordt de uitkering op basis van artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001 als loon belast. De rechtbank verwierp ook de stellingen van de belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende werd terecht vastgesteld op € 363.000, en het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard omdat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van een belastingrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de WOZ-waarde grondig heeft onderzocht.