ECLI:NL:RBZWB:2014:8963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1913
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekeningen en aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was afgegeven. De belanghebbende, die gehuwd was met een overleden echtgenoot, was geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. De inspecteur had in 2012 een informatiebeschikking afgegeven met betrekking tot de aan de belanghebbende op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in haar aangifte geen inkomen uit sparen en beleggen had aangegeven, terwijl er wel aanzienlijke saldi op de buitenlandse rekeningen waren. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven, omdat de belanghebbende en haar echtgenoot geen openheid van zaken hadden gegeven over hun buitenlandse vermogen. De rechtbank heeft geen nieuwe termijn gesteld voor het verstrekken van de verzochte informatie, aangezien deze al in de beroepsfase was verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tevens is er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar deze was beperkt tot de constatering van de overschrijding zonder verdere toekenning aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1913
uitspraak van 22 december 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Y], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met de betrekking tot de aan haar op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2009 met dagtekening 21 november 2012 een informatiebeschikking gegeven en bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2013 deze beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 28 maart 2013, beroep ingesteld. Het beroep is bij brief van 22 april 2013 gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014 te Breda. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die in afschrift op 25 februari 2014 naar partijen zijn gezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om overleg met elkaar te voeren.
1.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Op verzoek van belanghebbende heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als de uitspraak aan partijen is verzonden.
1.8.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brieven van 15 juli 2014 en 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende was gehuwd met [X] (hierna de echtgenoot). De echtgenoot is op [datum] 2013 overleden.
2.2.
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.
2.3.
Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(…)
53-[rekeningnummer]-39-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 79.612,36
(…)
52-[rekeningnummer]-12-0000 00 0040 VUE [X - Y] -15,20
2.4.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2009 geen inkomen uit sparen en beleggen verband houdend met buitenlands vermogen aangegeven.
2.5.
De inspecteur heeft belanghebbende en de echtgenoot geïdentificeerd als rekeninghouders van bovengenoemde rekeningen bij de KBL en vanaf 1990 navorderingsaanslagen aan de echtgenoot opgelegd. Belanghebbende en de echtgenoot hebben ontkend een rekening bij KBL te hebben aangehouden. Na ontvangst van de aangifte van belanghebbende over het jaar 2009 heeft de inspecteur belanghebbende met dagtekening 25 juni 2012 een vragenbrief gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij KBL met rekeningnummer [rekeningnummer] en van eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende en de echtgenoot. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.
2.6.
Met dagtekening 21 november 2012 heeft de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende de onderhavige informatiebeschikking gezonden. Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 25 juni 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR is voldaan.
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft aan belanghebbende op 16 januari 2013 een brief met kenmerk “
Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift” gezonden. Bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2013 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
2.8.
Namens de inspecteur zijn in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening gevorderd. De gemachtigde heeft bij brief van 16 september 2013 erkend dat belanghebbende en de echtgenoot rekeninghouders waren bij de KBL en gegevens van de bankrekeningen overgelegd. Naar aanleiding van de nadien overgelegde gegevens heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de onder 2.5 genoemde (navorderings)aanslagen gemaakt en de navorderingsaanslagen ambtshalve verminderd. Blijkens die gegevens was er op de rekeningen bij KBL ten name van belanghebbende en de echtgenoot op 1 januari 2009 een saldo van € 194.279 en op 1 januari 2010 een saldo van € 191.587.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Uit de door belanghebbende en haar echtgenoot in 2013 overgelegde gegevens blijkt dat belanghebbende en haar echtgenoot vanaf 1990 beschikten over een (aanzienlijk) vermogen op de KBL-rekening dat zij niet in de aangiften hebben opgenomen.
4.2.
Vast staat dat belanghebbende en haar echtgenoot over deze gegevens in ieder geval tot 16 september 2013 geen openheid hebben gegeven. Gelet hierop is de informatiebeschikking terecht afgegeven.
4.3.
De rechtbank zal geen nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte informatie te verstrekken nu belanghebbende deze gegevens al in de beroepsfase heeft verstrekt.
4.4.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4.5.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van het bezwaar en beroep. De zaak en de zaken van (de erven van) de echtgenoot waarin de rechtbank op 22 december 2014 uitspraak doet, vloeien alle voort uit het niet aangeven van inkomsten en vermogen ter zake van een buitenlandse bankrekening. Gezien de samenhang tussen deze zaken heeft de lange behandelingsduur slechts eenmaal geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende en de echtgenoot. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien voor alle onderhavige zaken van belanghebbende en de echtgenoot tezamen eenmaal schadevergoeding toe te kennen wegens (redelijke) termijnoverschrijding en voor het overige te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Voor de motivering van de toekenning van de schadevergoeding verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de (erven van de) echtgenoot van belanghebbende (procedurenummers 12/7544 e.v.). Al hetgeen in deze uitspraak onder “Immateriële schadevergoeding” is overwogen beschouwt de rechtbank als hier ingelast. De schadevergoeding, die zowel betrekking heeft op belanghebbende als de echtgenoot, is in de zaken met procedurenummers 12/7544 e.v. volledig toegekend aan de (erven van de) echtgenoot. De rechtbank volstaat in de onderhavige zaken van belanghebbende dan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.