In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was afgegeven. De belanghebbende, die gehuwd was met een overleden echtgenoot, was geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. De inspecteur had in 2012 een informatiebeschikking afgegeven met betrekking tot de aan de belanghebbende op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in haar aangifte geen inkomen uit sparen en beleggen had aangegeven, terwijl er wel aanzienlijke saldi op de buitenlandse rekeningen waren. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven, omdat de belanghebbende en haar echtgenoot geen openheid van zaken hadden gegeven over hun buitenlandse vermogen. De rechtbank heeft geen nieuwe termijn gesteld voor het verstrekken van de verzochte informatie, aangezien deze al in de beroepsfase was verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tevens is er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar deze was beperkt tot de constatering van de overschrijding zonder verdere toekenning aan de belanghebbende.