In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (Lsop), en haar werkgever. Eiseres was sinds 1 augustus 2000 in dienst als medewerkster receptie/postverwerking. Na meldingen van een onveilige werksituatie en een daaropvolgend onderzoek, heeft het Lsop op 19 augustus 2013 aan eiseres eervol ontslag verleend, primair wegens onbekwaamheid en subsidiair wegens een verstoorde werkrelatie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Lsop onvoldoende verbeterkansen heeft geboden aan eiseres. De rechtbank oordeelde dat de ontslaggrond van onbekwaamheid niet kon standhouden, omdat niet was aangetoond dat eiseres niet over de vereiste eigenschappen beschikte. De rechtbank concludeerde dat de verstoorde werkrelatie weliswaar bestond, maar dat dit niet voldoende was om het ontslag te rechtvaardigen zonder een ontslagvergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het geen ontslagvergoeding toekende en heeft zelf in de zaak voorzien door een vergoeding toe te kennen, berekend op basis van het bruto maandsalaris en het aantal dienstjaren.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat beide partijen een aandeel hebben in de ontstane impasse, maar dat het Lsop een overwegend aandeel heeft gehad in de verstoorde verhoudingen. De rechtbank heeft de ontslagvergoeding vastgesteld op basis van de geldende rechtspraak en heeft het Lsop veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.