ECLI:NL:RBZWB:2014:5709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 13_4350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door CVOM

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [naam bedrijf] B.V. op 14 augustus 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 4 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. Tijdens de zitting op 5 juni 2014, waar meerdere zaken werden behandeld, heeft de rechtbank de CVOM de gelegenheid gegeven om stukken te overleggen die relevant zijn voor het Wob-verzoek. De CVOM heeft op 12 juni 2014 gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, waarna eiseres op 1 juli 2014 schriftelijk op deze stukken heeft gereageerd. De partijen hebben op 17 juli 2014 toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de CVOM niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek, dat op 15 april 2013 was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de CVOM in gebreke is gebleven, aangezien zij pas op 14 augustus 2013 heeft beslist. Dit betekent dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond is. De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00, omdat de CVOM niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd op het Wob-verzoek. Daarnaast is de CVOM veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de CVOM niet de verplichting heeft om documenten te vergaren die niet bij haar berusten. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de gevraagde documenten zich onder de CVOM bevonden. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de CVOM slechts het zaakoverzicht had verstrekt en niet over andere documenten beschikte. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/4350

uitspraak van 4 augustus 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de besloten vennootschap [naam bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde:[naam gemachtigde],
en
de minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 14 augustus 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de CVOM op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 juni 2014, gevoegd behandeld met de zaken BRE 13/7123, BRE 14/108, BRE 14/1252, BRE 13/5906, BRE 13/5907, BRE 13/5908, BRE 13/7109, BRE 13/7110, BRE 13/7113, BRE 13/7114, BRE 13/7117, BRE 13/7118, BRE 13/7119, BRE 13/7120, BRE 13/7127, BRE 13/7129, BRE 13/7130, BRE 13/7131, BRE 13/7137, BRE 14/105, BRE 14/109 en BRE 14/110. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De CVOM heeft zich laten vertegenwoordigen door[naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2].
De rechtbank heeft ter zitting, met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek geschorst teneinde de CVOM in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen waaruit blijkt dat de door eiseres verzochte stukken door de opsporingsinstantie zijn verstrekt. Op 12 juni 2014 heeft de CVOM van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waarna eiseres op 1 juli 2014 schriftelijk op deze stukken heeft gereageerd.
Partijen hebben vervolgens op 17 juli 2014 de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank op 21 juli 2014 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij beschikking met CJIB-nummer[CJIB-nummer1] (boetebeschikking) is aan eiseres een verkeersboete opgelegd.
De gemachtigde van eiseres heeft tegen deze boetebeschikking op 15 april 2013 administratief beroep ingesteld. In deze brief is, onder verwijzing naar de Wob, ook gevraagd om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot de boetebeschikking, waaronder het brondocument, de akte van beëdiging, de akte van aanstelling en het zaakoverzicht (Wob-verzoek).
Bij brieven van 17 mei 2013 en 27 juli 2013 heeft eiseres de CVOM meegedeeld dat de termijn om te beslissen op haar Wob-verzoek inmiddels is verstreken. Zij heeft de CVOM vervolgens verzocht om binnen twee weken een beslissing te nemen.
Op 14 augustus 2013, ontvangen 15 augustus 2013, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op haar Wob-verzoek.
Bij besluit van 14 augustus 2013, kenmerk [kenmerk1] (bestreden besluit) heeft de CVOM op het Wob-verzoek beslist en het zaakoverzicht verstrekt. Daarnaast is ook aangegeven dat in
het Wob-verzoek wordt gevraagd om documenten die niet in het bezit zijn van de CVOM. Het Wob-verzoek is daarom doorgestuurd naar de opsporingsinstantie, te weten de KLPD.
Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
2.
Eiseres voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan. Eiseres heeft gevraagd om openbaarmaking van documenten aangaande een vermeende verkeersovertreding en de daarbij betrokken (opsporings)ambtenaren. Eiseres voert primair aan dat de CVOM de foto’s van de verkeersovertredingen rechtstreeks kan raadplegen via het [naam systeem]-systeem van de politie. Daarmee berust in ieder geval een deel van de gevraagde informatie bij de CVOM.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat op grond van de wet en jurisprudentie dergelijke documenten zich onder de CVOM zouden moeten bevinden. Indien deze documenten niet bij de CVOM berusten, rust er op de CVOM een vergaarplicht. De CVOM had het Wob-verzoek derhalve niet mogen doorsturen naar de opsporingsinstantie.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de CVOM ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld. Zij verzoekt de rechtbank deze alsnog vast te stellen.
3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘document’: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 4 van de Wob wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken kan verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de dwangsom de eerste veertien dagen
€ 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking de dwangsom niet opschort.
In artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Op grond van artikel 7:14 van de Awb zijn de artikelen 4:17 en 4:18 van de Awb ook van toepassing op besluiten op bezwaar.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Misbruik van procesrecht
4.
In het verweerschrift heeft de CVOM erop gewezen dat de (proces)houding en handelwijze van de gemachtigde van eiseres de grenzen van behoorlijkheid overschrijdt. Voor zover de CVOM daarmee beoogt te stellen dat misbruik wordt gemaakt van (proces)recht, zodat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep, faalt die stelling. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Een dergelijk rechterlijk oordeel kan worden gegeven in het uitzonderlijke geval waarin een persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moest zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos was. Daarvan is hier geen sprake. Eiseres maakt gebruik van de haar op grond van de Wob en de Awb toekomende bevoegdheden. De Wob biedt geen mogelijkheid om openbaarmakingsverzoeken wegens misbruik van de Wob buiten behandeling te laten. Ook de Awb biedt deze mogelijkheid niet. Dat heeft de CVOM ook niet gedaan. De Awb kent evenmin een wettelijke bepaling op grond waarvan de CVOM geen dwangsom verschuldigd zou zijn, indien sprake is van misbruik van de dwangsomregeling. Daarmee kan in het midden blijven hoe de handelwijze van (de gemachtigde) van eiseres moet worden gekwalificeerd.
Voorts kan misbruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen worden aangenomen als, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, aannemelijk is dat eiseres in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid had kunnen komen. Nu de laagdrempeligheid van het bestuursrecht steeds uitgangspunt dient te zijn en het aannemen van misbruik daarvan uitzondering, concludeert de rechtbank dat niet mag worden aangenomen dat eiseres op zó een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke mogelijkheid om een beroepschrift in te dienen, dat haar misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek, nu zij de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de als gevolg van het niet tijdig beslissen verbeurde dwangsom vast te stellen.
6.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de CVOM tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek van eiseres. In dat kader stelt de rechtbank vast dat het Wob-verzoek dateert van 15 april 2013. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob had de CVOM binnen vier weken na ontvangst van dit verzoek dienen te beslissen op dit verzoek, nu van een verdaging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet is gebleken. Door eerst op 14 augustus 2013 te beslissen op het Wob-verzoek heeft de CVOM niet tijdig op het Wob-verzoek beslist. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen is daarmee gegrond.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om, in geval van een gegrond beroep niet tijdig, op grond van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
In dit kader dient allereerst te worden bezien of de CVOM in verband met het niet tijdig beslissen aan eiseres een dwangsom is verschuldigd.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 17 mei 2013 de CVOM een ingebrekestelling heeft gezonden waarin zij de CVOM heeft verzocht alsnog binnen twee weken te beslissen op haar Wob-verzoek. Uit de stukken blijkt dat de CVOM deze ingebrekestelling diezelfde dag per fax heeft ontvangen. De CVOM heeft niet binnen de in de ingebrekestelling gestelde termijn beslist op het Wob-verzoek van eiseres. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, is de CVOM aan eiseres een dwangsom verschuldigd in verband met het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek.
De eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd is 1 juni 2013, te weten veertien dagen na 17 mei 2013. De CVOM verbeurt derhalve vanaf 1 juni 2013 een dwangsom voor elke dag dat niet is beslist op het Wob-verzoek. Nu de CVOM niet binnen 42 dagen na 1 juni 2013 op het Wob-verzoek heeft beslist, doch eerst op 14 augustus 2013, is de maximale dwangsom aan eiseres verbeurd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de CVOM een bedrag van € 1.260,00 aan dwangsommen aan eiseres is verschuldigd.
7.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat de CVOM het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank de CVOM veroordelen in de door eiseres in verband met het instellen van het beroep niet tijdig gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 121,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 0,25).
De rechtbank merkt het gewicht aan als zeer licht, gelet op de jurisprudentie van de AbRS, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als zeer licht moeten worden beschouwd.
Beroep tegen het bestreden besluit
Wob-verzoek
8.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de brief van 15 april 2013 waarmee zij administratief beroep heeft ingesteld tegen de boetebeschikking, ook heeft verzocht om de verstrekking van documenten over de verweten verkeersovertreding.
Zij heeft daarbij expliciet en zonder voorbehoud gesteld dat het verzoek wordt gedaan in het kader van de Wob. In zoverre verschilt dit verzoek dus van de informatieverzoeken die hebben geleid tot de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:465), 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1199), 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1311) en 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1477). Een belang bij of doel van openbaarmaking behoeft niet te worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig informatieverzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wob, en daarmee als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarom moet het primaire besluit worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob en daarmee als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar beroep tegen het bestreden besluit.
Documenten berusten bij de CVOM
9.
De eis in de Wob dat het moet gaan om documenten die bij een bestuursorgaan berusten, betekent dat het betreffende document zich fysiek onder een bestuursorgaan moet bevinden. Een bestuursorgaan kan niet weigeren een document openbaar te maken, zonder onderzoek te hebben verricht naar het bestaan daarvan. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling komt niet ongeloofwaardig voor, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten (verwezen wordt naar de uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376).
De CVOM stelt in het bestreden besluit dat bij de CVOM slechts het zaakoverzicht berust. Ter zitting heeft de CVOM toegelicht dat naar aanleiding van elk verzoek op grond van de Wob wordt onderzocht welke documenten in het betreffende geval onder de CVOM berusten. De CVOM heeft bevestigd dat zij niet over meer stukken beschikt dan het zaakoverzicht dat al naar eiseres is gestuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de CVOM wel over de gevraagde gegevens beschikt. Om tot een deugdelijke boeteoplegging te komen, mag volgens eiseres van de officier van justitie worden verwacht dat deze beschikt over de documenten die de grondslag van de boetebeschikking vormen. Eiseres voert ten slotte aan dat de CVOM de foto van verkeersovertredingen rechtstreeks kan raadplegen via het [naam systeem]-systeem van de politie.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de CVOM in dit specifieke geval over meer documenten beschikte dan het zaakoverzicht. De omstandigheid dat (zoals eiseres stelt) de CVOM toegang heeft tot een bepaald informatiesysteem van de politie, binnen welk systeem onder meer de foto’s van de verkeersovertreding te raadplegen zijn, betekent niet dat de informatie (ook) fysiek bij de CVOM berust. Nog los van het feit dat de CVOM heeft toegelicht dat zij slechts onder strikte voorwaarden en voor specifieke doeleinden toegang heeft tot dat systeem, geeft het feit dat de CVOM de toegang dient te verkrijgen tot politiesystemen al aan dat die informatie zich dus elders bevindt. De informatie kan niet worden gegenereerd uit de eigen computersystemen, maar is opgeslagen op de server(s) van de politie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gevraagde documenten in het bezit zijn van de CVOM.
Vergaarplicht
10.
Een bestuursorgaan heeft in beginsel niet de verplichting om de gevraagde informatie elders te vergaren. Dit is slechts anders wanneer het gaat om informatie die bij het bestuursorgaan behoort te berusten. Verwezen wordt naar de uitspraak van de AbRS van 19 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2008:BC7085).
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gevraagde gegevens bij de CVOM behoren te berusten. Volgens eiseres dient de CVOM te beschikken over de documenten die in het kader van de heroverweging noodzakelijk zijn om de juistheid van de opgelegde boete te beoordelen. Daar komt bij dat bij wet de taak tot het beheren van documentatie over opsporingsambtenaren bij de CVOM is neergelegd. Eiseres heeft daarbij verwezen naar artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond voor het oordeel dat de overige documenten onder de CVOM behoren te berusten. Zoals het gerechtshof te Leeuwarden heeft geoordeeld bij arrest van 21 april 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5774), schrijft geen wettelijke bepaling voor dat de gevraagde stukken deel uitmaken van het dossier. Daartoe bestaat in een Wahv-zaak slechts aanleiding indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft. De vraag of de CVOM meer stukken nodig heeft dan het zaakoverzicht voor de beoordeling van de boetebeschikking in de Wahv-zaak, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten het bestek van deze beroepsprocedure. Met de CVOM is de rechtbank van oordeel dat eiseres dat in de te voeren Wahv-procedure aan de orde zal kunnen stellen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit artikel 3 van de Wahv niet volgt dat de door eiseres gevraagde documenten over opsporingsambtenaren bij de CVOM behoren te berusten. Op de CVOM rustte dan ook geen verplichting om de overige documenten te vergaren.
11.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek van eiseres gegrond;
- stelt de hoogte van de door de CVOM aan eiseres verbeurde dwangsom vast op € 1.260,00;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- draagt de CVOM op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de CVOM in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 121,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, voorzitter, en mr. F.P.J. Schoonen en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2014.
griffier voorzitter
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.