Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 4 augustus 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
het Wob-verzoek wordt gevraagd om documenten die niet in het bezit zijn van de CVOM. Het Wob-verzoek is daarom doorgestuurd naar de opsporingsinstantie, te weten de KLPD.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken kan verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 17 mei 2013 de CVOM een ingebrekestelling heeft gezonden waarin zij de CVOM heeft verzocht alsnog binnen twee weken te beslissen op haar Wob-verzoek. Uit de stukken blijkt dat de CVOM deze ingebrekestelling diezelfde dag per fax heeft ontvangen. De CVOM heeft niet binnen de in de ingebrekestelling gestelde termijn beslist op het Wob-verzoek van eiseres. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, is de CVOM aan eiseres een dwangsom verschuldigd in verband met het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek.
Zij heeft daarbij expliciet en zonder voorbehoud gesteld dat het verzoek wordt gedaan in het kader van de Wob. In zoverre verschilt dit verzoek dus van de informatieverzoeken die hebben geleid tot de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:465), 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1199), 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1311) en 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1477). Een belang bij of doel van openbaarmaking behoeft niet te worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig informatieverzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wob, en daarmee als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarom moet het primaire besluit worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob en daarmee als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar beroep tegen het bestreden besluit.