ECLI:NL:RVS:2014:1477

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201307887/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie over integriteit bij het UWV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2013, waarin het beroep van [appellante] inzake niet tijdig beslissen door het UWV niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak is ontstaan na een verzoek van [appellante] aan het UWV om documenten te verstrekken met betrekking tot integriteit, gedaan per mail op 22 juni 2012. Op 2 augustus 2012 heeft [appellante] een ingebrekestelling gestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling niet geldig was omdat het UWV geen elektronische berichten kan ontvangen. Hierdoor werd het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar mailbericht van 2 augustus 2012 geen ingebrekestelling was. Zij verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin werd gesteld dat het UWV haar mailberichten in behandeling moet nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 maart 2014 behandeld. De Afdeling overweegt dat het mailbericht van 22 juni 2012 geen verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bevatte, en dat de beslistermijnen van de Wob en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn.

De Afdeling komt tot de conclusie dat het UWV niet in gebreke is gebleven en dat de rechtbank Gelderland onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Het hoger beroep van [appellante] wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de rechtbank wordt onbevoegd verklaard. Tevens wordt het griffierecht aan [appellante] terugbetaald.

Uitspraak

201307887/1/A3.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2013 in zaak nr. 12/1444 in het geding tussen:
[appellante]
en
Uitvoeringsinstuut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV).
Procesverloop
Bij mailbericht van 22 juni 2012 heeft [appellante] het UWV gevraagd om documenten te verstrekken met betrekking tot het onderwerp integriteit.
Bij mailbericht van 2 augustus 2012 heeft [appellante] een ingebrekestelling gestuurd.
Op 23 juli 2013 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] inzake niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar het UWV, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat [appellante] het UWV niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld, aangezien uit een brief van het UWV van 30 juli 2011 (lees: 2012) volgt dat zij berichten niet elektronisch aan het UWV kan verzenden. Nu de per mail verzonden ingebrekestelling van 2 augustus 2012 niet als schriftelijke ingebrekestelling kan worden aangemerkt, is haar beroep niet-ontvankelijk, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar mailbericht van 2 augustus 2012 een ingebrekestelling is. Uit de uitspraak van de rechtbank Zutphen in een kort geding tussen haar en het UWV van 21 november 2012 in zaak nr. ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3603 volgt volgens haar dat het UWV haar mailberichten in behandeling dient te nemen. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de elektronische weg voor haar niet openstaat. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld.
3.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank heeft niet onderkend dat het mailbericht van 22 juni 2012 geen verzoek op grond van artikel 3 van de Wob bevat. Gelet op de omstandigheid dat het mailbericht als onderwerp "bezwaar" heeft en gronden tegen een afwijzing van een door haar eerder ingediend informatieverzoek bevat, dient het mailbericht te worden opgevat als vraag aan het UWV om in dat kader informatie met betrekking tot het onderwerp integriteit te verstrekken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] in het mailbericht de Wob niet heeft genoemd en zij evenmin heeft verzocht om openbaarmaking van stukken voor een ieder. Nu het mailbericht geen Wob-verzoek bevat, is de in de Wob vermelde beslistermijn niet van toepassing. Het bevat ook geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, aangezien de reactie op het mailbericht geen beslissing gericht op rechtsgevolg zou zijn. Dit brengt mee dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb evenmin van toepassing zijn. Gelet op het voorgaande is niet-tijdig beslissen niet aan de orde en is het UWV derhalve geen dwangsom verschuldigd. Hieruit volgt dat hetgeen [appellante] verder in hoger beroep heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2013 in zaak nr. 12/1444;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
176-805.