ECLI:NL:RBZWB:2014:5692
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.J.M. van Lanen
- T. Peters
- J.F.I. Sinack
- Rechtspraak.nl
Beëindiging subsidierelatie jeugdzorg en de rechtsgevolgen van beleidswijzigingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2014, werd het beroep van Stichting Juvent tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland (GS) inzake de beëindiging van de subsidierelatie jeugdzorg per 1 januari 2015 behandeld. Juvent ontving al meerdere jaren subsidie op basis van de Wet op de Jeugdzorg en de Subsidieverordening Zorgaanbod Jeugdzorg 2004. GS had in een brief van 11 december 2012 aangekondigd dat de subsidierelatie zou eindigen vanwege een stelselwijziging in de jeugdzorg, waarbij de verantwoordelijkheden van de provincie naar de gemeenten zouden verschuiven. Juvent stelde dat GS niet bevoegd was om de subsidierelatie te beëindigen en dat er geen redelijke termijn was gegeven om zich voor te bereiden op deze beëindiging.
De rechtbank oordeelde dat de aankondiging van GS om de subsidierelatie te beëindigen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. De rechtbank bevestigde dat GS een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het beëindigen van subsidies, en dat de beëindiging voortkwam uit veranderde omstandigheden, namelijk de transitie van de jeugdzorg. De rechtbank oordeelde dat GS in redelijkheid tot de beëindiging van de subsidierelatie heeft kunnen besluiten en dat Juvent voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de beëindiging. De rechtbank verklaarde het beroep van Juvent ongegrond en bevestigde dat het bestreden besluit in stand kon blijven.
De uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom subsidieverstrekking en de verantwoordelijkheden van zowel subsidieverstrekkers als -ontvangers in het licht van beleidswijzigingen. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de termijn die Juvent was gegeven om zich voor te bereiden op de beëindiging van de subsidierelatie voldoende was.