ECLI:NL:RBZWB:2014:5107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_6441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking vervolgingskosten in belastingzaak

In de zaak met procedurenummer AWB 13/6441 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2014 uitspraak gedaan over de vraag of de beschikking van de ontvanger van de Belastingdienst betreffende vervolgingskosten terecht was opgelegd aan belanghebbende. De ontvanger had op 11 september 2013 vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) uit 2005. Na een uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013, waarin de beschikking werd gehandhaafd, heeft belanghebbende op 18 november 2013 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 15 april 2014 de zitting gehouden, waarbij meerdere zaken gezamenlijk zijn behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende tijdig beroep had ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2005, ondanks dat de ontvanger had geconcludeerd dat dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger de beschikking moest vernietigen, omdat de onderliggende aanslag tijdig was aangevochten. De rechtbank heeft de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.217, en gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/6441
uitspraak van 17 juli 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking van 11 september 2013 vervolgingskosten in rekening gebracht ter zake van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2005 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.56).
1.2.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 18 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/184 tot en met 13/195, 13/762 tot en met 13/766, 13/1687, 13/3258, 13/3360, 13/5853, 13/6158 en 13/6441. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als de uitspraak aan partijen is verzonden. De pleitnota’s van partijen behoren tot de gedingstukken.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2014 aangegeven geen nadere stukken in te dienen. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2012 een “
Kennisgeving uitspraak op de bezwaarschriften” aan belanghebbende verzonden op het bezwaar van belanghebbende tegen diverse (navorderings)aanslagen IB/PVV en vermogensbelasting, waaronder de aanslag IB/PVV 2005. Daarin is onder “Bijlage: In beroep gaan” vermeld dat belanghebbende in beroep kan gaan bij de rechtbank als hij het niet eens is met de uitspraak van de Belastingdienst. De aanslag IB/PVV 1995 is in bezwaar gehandhaafd, waardoor geen verminderingsbeschikking is gevolgd.
2.2.
Naar aanleiding van de in 2.1 vermelde brief heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld. De gemachtigde van belanghebbende heeft in dit beroepschrift in de aanhef niet de aanslag IB/PVV 2005 genoemd. Hij heeft voornoemde brief als bijlage bij zijn beroepschrift aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit beroepschrift geen procedure aangemaakt betreffende de aanslag IB/PVV 2005.
2.2.
De ontvanger heeft geconcludeerd dat belanghebbende geen beroep had ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2005. Derhalve is het uitstel van betaling van deze aanslag vervallen op 10 april 2013. De ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 16 mei 2013 erop gewezen dat hij geen beroep had ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2005. Een nieuw verzoek om uitstel is door de ontvanger op 7 juni 2013 afgewezen.
2.3.
Op 8 augustus 2013 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden, vermeerderd met € 15 aanmaningskosten. Op 11 september 2013 is aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd. De kosten van betekening van dit dwangbevel bedragen € 461. De in geschil zijnde beschikking vervolgingskosten betreft de bij dwangbevel aan belanghebbende in rekening gebrachte vervolgingskosten van in totaal € 476 (€ 15 + € 461).
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 heeft de ontvanger de beschikking vervolgingskosten gehandhaafd, met als motivering dat belanghebbende geen beroep had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op onder meer de aanslag IB/PVV 2005.
2.5.
Op 12 november 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de rechtbank geschreven dat hij met zijn beroepschrift heeft bedoeld mede beroep in te stellen tegen de aanslag IB/PVV 2005. Naar aanleiding van deze brief heeft de rechtbank een procedure aangemaakt met procedurenummer 13/6158.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de beschikking vervolgingskosten terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2005.
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in de procedure met procedurenummer 13/6158. Daarin heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de meerbedoelde aanslag IB/PVV 2005. Voor dat geval heeft de ontvanger ter zitting gesteld dat de onderhavige beschikking dient te worden vernietigd. De rechtbank acht dit juist en vernietigt de onderhavige beschikking.
4.2.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking vervolgingskosten;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.217;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.