In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veehouder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De veehouder, eiser, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde lasten onder dwangsom door verweerder, die voortvloeiden uit het niet voldoen aan de emissie-eisen van het Besluit huisvesting. Eiser had in het verleden een varkensfokkerij en -mestbedrijf geëxploiteerd, maar was in de periode vóór 2010 feitelijk gestopt. Na deze periode is hij weer begonnen met het houden van dieren, wat volgens verweerder betekende dat hij niet onder de definitie van 'stoppende bedrijven' viel zoals vastgelegd in het Actieplan Ammoniak Veehouderij. Hierdoor kon eiser geen aanspraak maken op het gedoogbeleid en diende hij te voldoen aan de emissie-eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de lasten 1 en 2, waardoor het beroep op deze onderdelen niet-ontvankelijk werd verklaard. Ten aanzien van last 3 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de stoppersregeling, omdat zijn bedrijf niet als een 'stoppend bedrijf' kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en de besluiten van verweerder bekrachtigd. De rechtbank benadrukte het belang van handhaving van de emissie-eisen en de noodzaak om verbeurde dwangsommen te innen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.