201108510/1/A1.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/4080 in het geding tussen:
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het college [appellant sub 2] onder oplegging van dwangsommen gelast om vóór 15 april 2010 de schoorsteen van het perceel [locatie] te Huissen te verwijderen en verwijderd te houden zomede per direct het gebruik van de schoorsteen te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft het college besloten tot invordering van de als gevolg van niet naleving van de last van 23 maart 2010 tot het verwijderen en verwijderd houden van de schoorsteen verbeurde dwangsom van € 5.000,00.
Bij brief, bij het college ingekomen op 14 december 2010, heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbeschikking. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het college het bezwaarschrift ter behandeling als beroep doorgezonden aan de rechtbank Arnhem.
Bij uitspraak van 14 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom ingestelde beroep en het tegen de invorderingsbeschikking ingestelde bezwaar (lees: beroep) niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2012, waar [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door H.P.T. Nas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank het door haar ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het niet tijdig betalen van het griffierecht verschoonbaar moet worden geacht. In dit verband betoogt zij dat zij de aangetekende brieven niet in ontvangst heeft kunnen nemen, omdat zij in de periode van september 2010 tot augustus 2011 wegens werkzaamheden in Arnhem nauwelijks aanwezig is geweest op het adres waar de rechtbank de stukken met betrekking tot de betaling van het griffierecht naartoe heeft gezonden. Ook de andere poststukken en de formulieren dat een aangetekend stuk kon worden afgehaald hebben haar niet bereikt.
2.1.1. Vaststaat dat [appellant sub 2] het griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank niet tijdig heeft voldaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat [appellant sub 2] redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. De omstandigheid dat [appellant sub 2] in de betreffende periode zeer weinig op haar huisadres aanwezig is geweest wegens werkzaamheden in Arnhem, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het op de weg van [appellant sub 2] ligt om de voor haar bestemde post af te halen of te laten afhalen.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het het als beroep aan de rechtbank doorgezonden bezwaarschrift tegen de invorderingsbeschikking dient te behandelen als bezwaar.
2.2.1. De rechtbank heeft het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar tegen de invorderingsbeschikking van 4 november 2010 op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb als beroep van rechtswege meegenomen bij de behandeling van het beroep tegen het besluit van 23 maart 2010 tot oplegging van de last onder dwangsom. De rechtbank heeft het laatstgenoemde beroep van [appellant sub 2], zoals in rechtsoverweging 2.1.1 is overwogen, terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. Daaruit volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat zij het als beroep doorgezonden bezwaarschrift van [appellant sub 2] tegen de invorderingsbeschikking zal terugzenden naar het college ter behandeling als bezwaar. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een invorderingsbeschikking mogelijk is, ook indien tegen het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dat de opdracht van de rechtbank aan het college om het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen niet als dictum in de aangevallen uitspraak is opgenomen, betekent, anders dan het college stelt, niet dat het college niet gehouden is het teruggezonden bezwaarschrift in behandeling te nemen.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen door [appellant sub 2], te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard ongegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2011, voor zover aangevallen door [appellant sub 2];
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012