ECLI:NL:RBZWB:2014:4312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_1451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en kosten voor gemene rekening in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2014, staat de vraag centraal of de bedragen die belanghebbende aan [BV 1] heeft gefactureerd voor de jaren 2008, 2009 en 2010 moeten worden aangemerkt als vergoedingen voor door belanghebbende verrichte prestaties of als kosten voor gemene rekening. Belanghebbende, een vereniging in de metaalbranche, factureert een deel van de cateringskosten van bijeenkomsten door aan [BV 1], een gelieerde maatschappij. De inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening is dat de gefactureerde bedragen als vergoedingen voor prestaties moeten worden aangemerkt, waarover omzetbelasting verschuldigd is.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de doorberekening van de cateringskosten een weerspiegeling is van ieders aandeel in de kosten. De rechtbank stelt vast dat de ontvangen vergoedingen moeten worden aangemerkt als vergoedingen voor door belanghebbende verrichte prestaties. Dit betekent dat belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over deze bedragen. De rechtbank wijst ook op de cumulatie van omzetbelasting, maar oordeelt dat dit niet onrechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de beroepen van belanghebbende ongegrond zijn en bevestigt de naheffingsaanslagen van de inspecteur.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om de kostenverdeling en de aard van de gefactureerde bedragen goed te onderbouwen, vooral in het kader van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat de inspecteur niet gehouden is om de belastingplichtige te ontlasten van de gevolgen van een onjuiste facturering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 13/1451 en 13/1452
uitspraak van 6 juni 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de navolgende naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd:
- Een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 28 december 2011 over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 van € 36.564 (aanslagnummer [aanslagnummer]F01.9502). Daarbij is € 2.981 heffingsrente in rekening gebracht.
- Een naheffingsaanslag in de omzetbelasting met dagtekening 26 januari 2012 over het tijdvak 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2010 van € 12.760 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.0301). Daarbij is € 369 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2012 de naheffingsaanslag over het tijdvak 2006 tot en met 2009 gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 november 2012, ontvangen bij de rechtbank op 19 november 2012, beroep ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2013 de naheffingsaanslag over het tijdvak vierde kwartaal 2010 gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank op 25 januari 2013, beroep ingesteld.
1.4.
Ter zake van voormelde beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 318.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigden], beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Utrecht, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De beroepen met de procedurenummers AWB 13/1451 en 13/1452 zijn gelijktijdig behandeld.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.
1.8.
De inspecteur heeft ter zitting een nader stuk overgelegd. Daarvan is een kopie aan de gemachtigde overgelegd.
1.9.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 31 oktober 2013 aan partijen is verzonden.
1.10.
De enkelvoudige kamer heeft vervolgens het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1.
Belanghebbende, opgericht op [datum], is een [vereniging] in de metaalbranche. Zij heeft als doel het behartigen van de belangen van de bedrijfstak en van de zakelijke belangen van haar leden afzonderlijk.
2.2.
De leden betalen een contributie. De activiteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit het aanbieden van een pakket aan diensten, waaronder advies en juridische bijstand, aan haar leden. Daarnaast verricht belanghebbende facilitaire diensten aan gelieerde lichamen.
2.3.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).
2.4.
Belanghebbende houdt 100% van de certificaten van de aandelen in [De Stichting] (hierna: [De Stichting]). [De Stichting] is houder van 100% van de aandelen in [BV 1] (hierna: [BV 1]). De activiteiten van [BV 1] bestaan onder meer uit het afsluiten van verzekeringen ten behoeve van de leden van belanghebbende en hun werknemers. [BV 1] is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
2.5.
Belanghebbende organiseert jaarlijks een aantal regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor haar leden (de bijeenkomsten). Op een aantal van die bijeenkomsten krijgt [BV 1] de gelegenheid om informatie over verzekeringsaangelegenheden en over haar producten en diensten aan de leden van belanghebbende te verstrekken. De bijeenkomsten worden gehouden in horecagelegenheden (restaurants en hotels). De kosten van de bijeenkomsten zijn aan belanghebbende gefactureerd met omzetbelasting. Belanghebbende factureert eenmaal per jaar, na afloop van een aantal bijeenkomsten, ongeveer 75% van de kosten van catering, inclusief de aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting, door aan [BV 1]. In de bijlage bij de facturen over 2008, 2009 en 2010 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Afspraak [BV 1]<<<<<<>>>>>> [belanghebbende]
[BV 1] vergoedt 75% van de cateringkosten inzake de districtsbijeenkomsten met een maximum van € 80.000.”
Belanghebbende heeft de voorbelasting die is vermeld op de facturen voor de catering niet op haar aangiften omzetbelasting in aftrek gebracht.
2.6.
Over de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft belanghebbende de volgende bedragen aan [BV 1] gefactureerd:
Jaar
Bedrag
2008
€ 79.382,80
2009
€ 79.545,65
2010
€ 79.917,04
Belanghebbende heeft over deze bedragen geen omzetbelasting in rekening gebracht.
2.7.
Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekende overeenkomst van [datum] waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
OVEREENKOMST VERDELING KOSTEN VOOR GEMENE REKENING
Ondergetekenden,
(…) “[belanghebbende]”,
en
(…) “[BV 1]”,
In aanmerking nemende dat:
- [belanghebbende] op grond van haar statuten de belangen van de bij haar aangesloten ondernemingen op diverse manieren behartigt;
- [belanghebbende] ter uitvoering van haar statutaire taak [BV 1] B.V. heeft opgericht om te voorzien in de behoefte aan passende en financieel voordelige verzekeringsproducten en diensten van de bij haar aangesloten ondernemingen;
- [BV 1] daarmee logischerwijs beschikt over veel kennis van verzekeringsproducten en diensten in het algemeen en bovendien gezien haar achtergrond in de metaalsector veel ervaring heeft met de toepassing van deze kennis in de sector;
- [belanghebbende] op grond van haar statuten tot doel heeft om de bij haar aangesloten ondernemingen te informeren op alle gebieden die voor een goede bedrijfsvoering in de ondernemingen van betekenis zijn, zo ook op verzekeringsgebied;
- [belanghebbende] per jaar meerdere regionale bijeenkomsten organiseert;
- [BV 1] in staat en bereid is om haar kennis van verzekeringsproducten en diensten en de toepassing daarvan in de metaalsector, conform de doelstelling uit haar statuten over te dragen aan de bij [belanghebbende] aangesloten ondernemingen;
- partijen het zinvol achten om de beide adviestaken samen te laten vallen in de door [belanghebbende] georganiseerde regionale bijeenkomsten;
- partijen de in 2008 mondeling gemaakte afspraak ter zake de onderlinge verdeling van de kosten die met de organisatie van deze regionale bijeenkomsten zijn gemoeid hierbij schriftelijk vast willen leggen.
Verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1: Verplichting partijen
[belanghebbende] organiseert jaarlijks een aantal regionale voorlichtingsbijeenkomsten waarin
[BV 1] de mogelijkheid heeft om informatie te verstrekken over verzekeringsaangelegenheden en de door haar aangeboden producten en diensten, relevant voor de bij [belanghebbende] aangesloten ondernemingen.
Artikel 2:
De in het kader van de organisatie van de regionale bijeenkomsten gemaakte kosten van
zaalhuur, catering enz. worden voor gemene rekening gemaakt.
Artikel 3:
1.
De kosten die in artikel 2 worden genoemd, worden gesplitst in kosten voor catering,
zaalhuur en overige kosten, waarbij is overeengekomen dat 75% van de kosten van catering zullen worden voldaan door [BV 1], en dat tot een jaarlijks af te spreken omvang.
2.
[belanghebbende] zal deze kosten aan het einde van het jaar ineens aan [BV 1] in rekening brengen. [BV 1] is gehouden de door [belanghebbende] verzonden factuur te voldoen binnen 30 dagen na factuurdatum.
3.
De in lid 1 van dit artikel genoemde verdeelsleutel kan met wederzijds goedvinden worden gewijzigd, uiterlijk voor 1 december van enig kalenderjaar. Is voor deze datum de verdeelsleutel niet aangepast, dan blijft deze in het daarop volgende kalenderjaar gelijk.
4.
Het risico van de kosten gaat beide partijen aan volgens de vooraf overeengekomen verdeelsleutel.
(…).”
2.8.
De inspecteur heeft omzetbelasting nageheven over de aan [BV 1] gefactureerde bedragen. De correctie over 2008 en 2009 is 19/119 x (€ 79.382 + € 79.545) of € 25.374. De correctie over het vierde kwartaal 2010 is 19/119 x € 79.917 of € 12.760.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
de door belanghebbende van [BV 1] ontvangen bedragen over de jaren 2008, 2009 en 2010 van respectievelijk € 79.382,80, € 79.545,65 en € 79.917,04 moeten worden aangemerkt als vergoedingen voor door belanghebbende aan [BV 1] verrichte prestaties, zoals de inspecteur stelt, dan wel als vergoedingen voor kosten voor gemene rekening, zoals belanghebbende stelt;
indien geen sprake is van kosten voor gemene rekening: belanghebbende de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen;
indien vraag b ontkennend wordt beantwoord: de naheffingsaanslag moet worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en [BV 1].
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken en het proces-verbaal van de zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag 2009 met € 25.374 tot € 11.190 en vernietiging van de naheffingsaanslag 2010.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Er is sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten ten behoeve van verschillende ondernemers worden gemaakt die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren vaststaande verdeelsleutel over de bedoelde ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat (Hoge Raad van 23 april 1997, nr. 32 166, BNB 1997/301, ECLI:NL:HR:1997:AA2154). De verhouding waarin kosten onder de deelnemende ondernemers worden verdeeld, dient bovendien de grootte van ieders aandeel in de verworven prestaties te weerspiegelen (Hoge Raad van 21 november 2008, nr. 43 930, BNB 2009/41, ECLI:NL:HR:2008:BC3696).
4.2.
Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de bedragen die zij heeft gefactureerd aan [BV 1] betrekking hebben op kosten voor gemene rekening en dat geen sprake is van een vergoeding voor een door belanghebbende verrichte prestatie (Hoge Raad van 1 maart 2002, nr. 36 020, BNB 2002/141, ECLI:NL:HR:2002:AD9708).
4.3.
Uit de gedingstukken noch uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter zitting is af te leiden dat of en in hoeverre de doorberekening van 75% van de cateringskosten door belanghebbende aan [BV 1] een weerspiegeling is van ieders aandeel in de kosten die worden gemaakt voor het organiseren van de bijeenkomsten. Met het uitgangspunt van kosten voor gemene rekening strookt bovendien niet dat de aan [BV 1] door te belasten kosten blijkens de overeenkomst worden bepaald op een jaarlijks af te spreken bedrag en dat die kosten als richtlijn zijn gemaximeerd op € 80.000. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de overeenkomst met [BV 1] alleen ziet op de kosten van catering, acht de rechtbank ongeloofwaardig dat 75% van die kosten betrekking heeft op het agendapunt inzake de voorlichting en werving door [BV 1]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van kosten voor gemene rekening.
4.4.
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van kosten van gemene rekening, moeten de door belanghebbende van [BV 1] ontvangen bedragen over de jaren 2008, 2009 en 2010 van respectievelijk € 79.382,80, € 79.545,65 en € 79.917,04 worden aangemerkt als vergoedingen voor door belanghebbende verrichte prestaties, te weten het gelegenheid geven tot het voorlichten van de leden van belanghebbende met betrekking tot bij [BV 1] af te sluiten verzekeringen.
Aftrek van voorbelasting
4.5.
Belanghebbende heeft primair gesteld dat aan haar ten onrechte omzetbelasting in rekening is gebracht voor de bijeenkomsten, omdat daarbij sprake was van vrijgestelde verhuur van onroerend goed. Die omzetbelasting is in haar visie door de presterende ondernemer alleen verschuldigd geworden op grond van artikel 37 van de Wet OB en het neutraliteitsbeginsel brengt dan mee dat aan belanghebbende de ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting moet worden gerestitueerd.
4.6.
Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting, ook voor de kosten van spijzen en dranken, aftrekbaar is omdat sprake was van één eigensoortige prestatie zodat artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB niet van toepassing is.
4.7.
Vaststaat dat de bijeenkomsten werden georganiseerd in horecagelegenheden. De door belanghebbende overgelegde facturen vermelden voornamelijk kosten van diners, drankjes en (enkele) overnachtingen en een enkele keer zaalhuur, technische ondersteuning/ technische kosten. Voor zover de omzetbelasting op deze facturen aan belanghebbende in rekening is gebracht ter zake van het verstrekken van spijzen en dranken, is deze dan niet aftrekbaar op grond van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB. Dat staat los van de vraag of (tevens) sprake is van al dan niet belaste verhuur van de ruimten waarin de bijeenkomsten worden gehouden of van de definitie van de aan belanghebbende verrichte prestaties. Ook indien belanghebbende ter zake ten onrechte omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht, leidt dat gelet op het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB niet tot een aftrek van voorbelasting voor zover het de catering betreft.
4.8.
Voor zover aan belanghebbende overigens omzetbelasting in rekening is gebracht, anders dan in verband met het verstrekken van spijzen en dranken, was deze aftrekbaar volgens de normale regels van de Wet OB. Belanghebbende heeft niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat die aftrek niet op de normale wijze is toegepast.
4.9.
Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat haar prestaties jegens [BV 1] als de (vrijgestelde) verhuur van een onroerende zaak moet worden aangemerkt, is deze stelling ongegrond. Zoals de rechtbank in 4.4. heeft overwogen zijn die prestaties niet als zodanig aan te merken.
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende omzetbelasting in rekening had moeten brengen aan [BV 1] en dat er geen wettelijke mogelijkheid bestaat voor een aanvullende aftrek van voorbelasting door belanghebbende. Het gegeven dat belanghebbende de voorbelasting op de spijzen en dranken niet in aftrek heeft kunnen brengen, leidt dan tot cumulatie van omzetbelasting, zoals belanghebbende heeft gesteld. Dat maakt de heffing echter niet onrechtmatig. Dat gevolg vloeit voort uit de wet en is op zichzelf niet in strijd met het recht van de Europese Unie. De uitsluiting van de aftrek van voorbelasting als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB is immers in de wet ingevoerd op 1 januari 1971 en artikel 176 van de BTW-richtlijn bepaalt dat regelingen als deze van kracht blijven zolang er geen communautaire regels voor de beperking van het recht op aftrek met betrekking tot de onderhavige uitgaven zijn vastgesteld. Hoewel niet aannemelijk is dat de wetgever een dubbele heffing op consumptieve uitgaven als de onderhavige voor ogen heeft gestaan, behoort het niet tot de bevoegdheid van de rechtbank daarvoor een voorziening te treffen.
Beginselen van behoorlijk bestuur
4.11.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur tijdens het hoorgesprek van 23 april 2012 heeft bevestigd dat het niet de bedoeling is dat er cumulatie van omzetbelasting plaatsvindt en dat hij de mogelijkheden om de cumulatie weg te nemen wel wilde bekijken. Daarmee heeft volgens belanghebbende de inspecteur het vertrouwen gewekt dat, indien geen sprake is van kosten van gemene rekening, zij recht zou hebben op de aftrek van voorbelasting.
4.12.
In het slot van het hoorverslag heeft de inspecteur onder meer de volgende afspraken met belanghebbende als volgt vastgelegd:
“[inspecteur][inspecteur]
zal uitzoeken of er sprake kan zijn van kosten voor gemene rekening indien de vaste verdeelsleutel niet vooraf schriftelijk is vastgelegd, maar wel al vanaf het begin aantoonbaar strikt gehanteerd wordt.
Pas wanneer geconcludeerd is dat er geen sprake is van kosten voor gemene rekening, kan gekeken worden, of en wat voor afspraken er over de toepassing van artikel 15 lid 5 wet omzetbelasting 1968 gemaakt kunnen worden. De voorkeur ligt dan bij geen voorbelasting in aftrek brengen en ook onbelast doorberekenen.”
4.13.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet er sprake zijn van feiten en/of omstandigheden die bij de belanghebbende in redelijkheid de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur ter zake een bewust standpunt had ingenomen (zie Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42 882, BNB 2007/184). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van verdergaande toezeggingen dan uit het verslag blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden gezegd dat de inspecteur een weloverwogen standpunt heeft ingenomen in die zin dat belanghebbende recht zou hebben op extra aftrek van voorbelasting indien geen sprake zou zijn van kosten van gemene rekening. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.14.
Ook belanghebbendes beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel faalt. Een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag – de rechtbank laat in het midden of daarvan in dit geval sprake was – kan niet leiden tot nietigheid daarvan. De mogelijk uit zodanige onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden, kunnen immers in bezwaar of beroep worden hersteld (Hoge Raad van 28 oktober 1992, nr. 27.958, BNB 1993/36). Naar het oordeel van het rechtbank heeft hetzelfde te gelden indien sprake zou zijn van onzorgvuldigheid bij het doen van uitspraak op bezwaar.
Conclusie
4.15.
Al het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat het gelijk is aan de inspecteur. Het beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.M.F.Q. Beukers-van Dooren en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.