ECLI:NL:RBZWB:2014:3705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag erfbelasting wegens ontbreken woonplaats in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag erfbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de erflater, die op [eiland X] woonde, ten tijde van zijn overlijden geen woonplaats in Nederland had. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag erfbelasting opgelegd op basis van de veronderstelling dat de erflater na de verkoop van zijn bedrijf zijn woonplaats naar Nederland had verlegd. De rechtbank concludeerde echter dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de erflater gedurende zijn leven voornamelijk op [eiland X] woonde, waar hij ook zijn bedrijf had en zijn sociale leven zich afspeelde. De rechtbank vernietigde de aanslag erfbelasting en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden en kende een schadevergoeding toe van € 500 aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om concrete feiten aan te dragen ter ondersteuning van zijn standpunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/441
Uitspraakdatum: 14 mei 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 13 maart 2012 is aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 21.583.262 (aanslagnummer: [aanslagnummer]).
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 20 april 2012, op die dag door de inspecteur ontvangen, bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 januari 2013 ontvangen bij de rechtbank op 18 januari 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.5.
Bij brief van 14 februari 2013, bij de rechtbank op dezelfde dag ingekomen, heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
1.6.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Bij brieven van respectievelijk 21 maart 2014 en 31 maart 2014 heeft belanghebbende nader stukken ingediend. Deze stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende , vergezeld van zijn echtgenote [A], [B] en de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, alsmede namens de inspecteur, [verweerder]. Ter zitting zijn de zaken met de procedurenummers 13/272, 13/440 tot en met 13/444 en 13/446 tegelijk behandeld. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.2.
Belanghebbende is de zoon van [erflater] (hierna: erflater). Erflater is geboren op [datum] 1946 te [plaats F].
2.3.
Erflater is tot en met 1968 getrouwd geweest met [C]. Uit dit huwelijk zijn twee zoons geboren, te weten [D] geboren op [datum] 1966 en belanghebbende geboren op [datum] 1968. In 1968 heeft erflater een relatie gekregen met een andere vrouw, [E], waarmee hij kort gehuwd is geweest. Uit deze relatie is een zoon geboren. Deze zoon heet eveneens [F] en is geboren op [datum] 1968 (hierna: [F] te [X]). Met zijn jongste zoon, [F] te [X], heeft erflater tijdens zijn leven, een enkele ontmoeting daargelaten, feitelijk geen contact gehad. Met belanghebbende heeft erflater tot aan zijn overlijden een wisselend slechte en goede relatie gehad. De relatie met zijn oudste zoon [D] is in eerste instantie goed geweest. Na een fikse ruzie is er echter, tot aan het sterfbed van erflater, geen contact meer geweest tussen beiden. [D] is in juli 2012 op Curacao, zijn woonplaats, overleden aan een hersenvliesontsteking.
2.4.
Erflater is toen hij in Nederland was altijd actief geweest in de handel in ferro en non-ferro materialen.
2.5.
Tot 1996 was erflater woonachtig in Nederland. In dat jaar heeft erflater zich gevestigd op [buitenland], waar hij zich op [datum] 1996 ingeschreven heeft in het bevolkingsregister. Erflater is daar met één van zijn zonen, [D], het [bedrijf] [G NV] gestart.
2.6.
In de loop van 2001 richt erflater zijn blik op [eiland X]. Erflater voorzag op het gebied van [activiteit] een grote markt op dit eiland. In 2001 is erflater vervolgens vertrokken naar [eiland X] om daar een [bedrijf] op te starten. In 2005 heeft erflater, samen met zijn zoon [D], een belang genomen in de [eiland X] vennootschap [H Inc]. (hierna: [H Inc]). De aandelen in deze vennootschap, die tot de bank de aandelen verkreeg uit hoofde van een hypotheekcontract, een [bedrijf] op [eiland X] exploiteerde, werden gehouden via[I Inc]. In het jaar 2006 heeft erflater alle aandelen in [I Inc]overgenomen van zijn zoon [D]. Erflater hield vanaf dat moment indirect via [I Inc] 95% van de aandelen in [H Inc]. [B], voornoemd, hield vanaf 2006 5% van de aandelen in [H Inc].
2.7.
Erflater heeft ondertussen in het jaar 2001 op [eiland X] [J] (hierna: [J]) leren kennen. Met haar krijgt erflater een relatie. Erflater is vervolgens op [datum] 2006 met [J], die al haar hele leven op [eiland X] woont, in het huwelijk getreden. Het huwelijk is voltrokken op [eiland X]. Erflater was op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.8.
In 2005 heeft erflater samen met zijn zonen, belanghebbende en [D], een tweetal vennootschappen, [K BV] en [L BV] opgericht in Nederland. De bedoeling was dat deze vennootschappen een [bedrijf] zouden gaan exploiteren. Vanwege vergunningsperikelen zijn deze plannen niet van de grond gekomen. Vervolgens heeft [K BV] haar onroerend goed verhuurd aan een externe partij.
2.9.
Erflater heeft ondertussen van [H Inc] een succesvol bedrijf weten te maken. Het bedrijf groeit van één vestiging in [plaats A], [eiland X], uit naar drie vestigingen ([plaats A], [plaats B] en [plaats C]) met in totaal 39 werknemers en een omzet van 12.400.000 USD in het boekjaar 2005/2006. De prestaties van [H Inc] hebben de interesse gewekt van [M Inc]. (hierna: [M Inc]), een Amerikaanse multinationaal die actief is op het gebied van [activiteit]. [M Inc] heeft begin 2007 gesprekken gestart met erflater voor de overname van [H Inc].
2.10.
Eind februari 2007 is erflater onwel geworden tijdens een etentje waarbij aanwezig waren zijn echtgenote [J], belanghebbende en diens gezin, en erflaters zwager [N]. Erflater is naar het ziekenhuis in [plaats G] gebracht en is vervolgens naar het Universitair Medisch Centrum [plaats D] (hierna: [UMC]) vervoerd. Hier bleek dat de pacemaker die erflater sinds zijn 42e had vanwege zijn hartfalen – erflater leed aan cardiomyopathie, een erfelijke aandoening aan de hartspier – vervangen moest worden door een ICD, een inwendige defibrillator.
2.11.
In verband met die vervanging van de pacemaker door een ICD is erflater gedurende de perioden 8 maart 2007 - 5 april 2007 en 17 april 2007 - 23 april 2007 in het [UMC] opgenomen geweest. Na zijn hartoperatie heeft erflater, samen met zijn echtgenote, een aantal maanden voor herstel gewoond aan [adres] te [plaats D]. Het betrof een gemeubileerd appartement dat voor drie maanden was gehuurd. Erflater is vervolgens op 5 mei 2007 met zijn echtgenote weer vertrokken naar [eiland X].
2.12.
Op 25 oktober 2007 is erflater voor een bedrag van USD 1.1000.000 eigenaar geworden van een vrijstaande villa gelegen aan [adres], [plaats C], [eiland X]. Naast deze woning bezat erflater nog ander onroerend goed op [eiland X].
2.13.
In september 2008 hebben erflater en [B] na een onderhandelingstraject van anderhalf jaar hun belang in [H Inc] voor een bedrag van 71.500.000 USD verkocht aan [M Inc]. De aandelen worden op 30 januari 2009 juridisch geleverd aan de vennootschap [O Inc], een dochtervennootschap van [M Inc]. Onderdeel van de verkoopovereenkomst is een Exclusive Consultancy Service Agreement (hierna: de Consultancy agreement). Artikel 1 van de Consultancy agreement luidt als volgt:
“1.Support Activities. During the Consultancy Period, the Seller[
hier is bedoeld erflater]shall:
(a) Make himself available during business hours to provide to Buyer[hier is bedoeld [O Inc]]or to the Company[hier is bedoeld [H Inc]]exclusive consultancy services in respect to the business of [activiteit] in the Commonwealth of [eiland X]; and
(b) Make himself available during business hours to provide to Buyer
or to the Company consultancy services and support in connection with the continued
operations of the Company.”
Artikel 3 van de Consultancy agreement luidt:
3.Support Payments.Within 30 days following each anniversary of the date hereof during the Consulting Period, so long as Seller……shall not have failed to comply with any term, condtion, or vovenant contained in this Agreement, Buyer shall pay to Seller…… $ 150.000……”
2.14.
In 2008 is erflater in verband met zijn hartkwaal twee keer – van 28 augustus tot en met 4 september 2008 en 16 november 2008 tot en met 25 november 2008 –
opgenomen geweest in het [ziekenhuis] te [eiland X].
2.15.
In 2008 is erflater in contact gekomen met [P] (hierna: [P]) van de [Q], een kantoor op het gebied van belasting- en financieel advies, te [plaats H]. [P] heeft erflater geadviseerd met betrekking tot de aanwending van het vermogen dat erflater na de verkoop van zijn bedrijf aan [M Inc] ter beschikking stond. In eerste instantie was het idee om een trust op te richten. De kleinkinderen van erflater zouden als beneficiaries van de trust worden aangewezen.
2.16.
In 2008 speelde erflater ook met het idee om een modern [bedrijf] op te zetten in Nederland. Het bedrijf moest geleid gaan worden door belanghebbende en de broer van erflater. Erflater zou de aankoop financieren. In het kader van de oprichting van het [bedrijf] heeft erflater in 2008 enkele keren een bespreking gehad in Nederland met [R] van [S]. Het [bedrijf] zou worden geëxploiteerd door [T BV], wier aandelen zouden worden gehouden door [U BV]. Laatstgenoemde vennootschap betrof een bestaande vennootschap die geleverd zou worden door de [Q]. De aandelen in [U BV] zijn vervolgens op 9 december 2008 door [Q]geleverd aan erflater. Vervolgens zijn door erflater aanzienlijke bedragen overgemaakt aan [U BV].
2.17.
[P] is op 10 december 2008 afgereisd naar [eiland X] voor een bespreking met erflater. Tijdens een gesprek dat op 12 december 2008 heeft plaatsgevonden heeft erflater aan [P] aangegeven dat hij is afgestapt van het idee om een trust op te richten. Erflater wilde een aanzienlijk deel van zijn vermogen nalaten aan goede doelen. Naar aanleiding van deze wens van erflater is de stichting [Stichting] opgericht. Erflater was lid van het bestuur van de Stichting. Op diezelfde dag heeft erflater de opdracht gegeven aan [notaris V], ‘notary public’ te [eiland X], (hierna: [notaris V]) voor het opstellen van een testament naar [eiland X] recht. Het testament van erflater is vervolgens op 13 december 2008 ten overstaan van ‘notary public’ [notaris G] verleden. In het testament heeft erflater zijn kinderen en de stichting [Stichting] aangewezen als zijn erfgenamen. Voorts heeft erflater in zijn testament zijn echtgenote als legataris aangewezen. [notaris V] is in het testament aangewezen als executeur-testamentair.
2.18.
Op 31 december 2008 is erflater afgereisd naar Nederland. Vervolgens is erflater in verband met zijn hartkwaal op 15 januari 2009 opgenomen in het [UMC]. Medio maart is duidelijk geworden dat erflater niet meer zou herstellen en aan zijn hartkwaal zou overlijden. Voorafgaand aan zijn overlijden heeft erflater op zijn sterfbed nog enkele giften gedaan. Zo heeft erflater onder andere de aandelen in [U BV] geschonken aan de Stichting [Stichting]. Voorts heeft hij een geldbedrag van 5.000.0000 USD geschonken aan zijn broer, [V]. Op [datum] 2009 is erflater op 63-jarige leeftijd overleden in het [UMC].
2.19.
Ten tijde van zijn overlijden hield erflater 3 bankrekeningen aan in [eiland X] met in totaal een tegoed van circa 11.000.000 USD. In Nederland hield erflater ten tijde van zijn overlijden eveneens drie bankrekeningen aan. Het tegoed op deze rekeningen was ten tijde van het overlijden gering. Over de jaren 2008 en 2009 is op [eiland X], evenals over de jaren daarvoor, door erflater aangifte inkomstenbelasting gedaan.

3.Geschil

3.1.
In geschil tussen partijen is of ter zake van het overlijden van erflater terecht een aanslag erfbelasting is opgelegd aan belanghebbende. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of erflater ten tijde van zijn overlijden (mede) in Nederland woonde. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal waarvan een afschrift tegelijk met die van deze uitspraak aan partijen is verzonden.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de onderhavige aanslag erfbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 1 van de Successiewet 1956 bepaalt dat erfbelasting wordt geheven van de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand, die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde. Artikel 4 van de AWR bepaalt, dat waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat erflater op de datum van zijn overlijden - [datum] 2009 - in Nederland woonde, rust op inspecteur. Hij is namelijk degene die stelt dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Tussen partijen staat vast dat erflater in ieder geval tot de datum van verkoop van zijn bedrijf [H Inc] – september 2008 – zijn woonplaats had op [eiland X]. Voorts staat tussen partijen vast dat erflater toen al meer dan 10 jaar niet meer in Nederland woonde.
4.3.
De inspecteur stelt echter in dezen dat erflater na de verkoop van zijn bedrijf op [eiland X] zijn woonplaats weer heeft verlegd naar Nederland. Erflater bevond zich volgens de inspecteur op dat moment op een kruispunt in zijn leven en heeft toen ervoor gekozen om weer in Nederland te gaan wonen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur zich onder meer op de volgende omstandigheden beroepen:
- De hartkwaal van erflater speelde hem steeds meer parten. Erflater besefte na de verkoop van zijn bedrijf dat een langer verblijf in een tropisch klimaat niet goed zou zijn voor zijn gezondheid en dat hij hierdoor eerder kans liep te overlijden;
- De relatie met [J] stond op springen;
- Erflater woonde waar hij werkte. Na de verkoop van zijn bedrijf [H Inc] had erflater een groot vermogen tot zijn beschikking. Hij had het plan om een groot modern [bedrijf] op te zetten in Nederland. Voor zijn verblijf in Nederland stond reeds het appartement [adres] te [plaats E], dat in eigendom was van belanghebbende, permanent tot zijn beschikking.
Met betrekking tot het standpunt van de inspecteur, overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.
Tegenover de stelling van de inspecteur dat erflater besefte dat het tropische klimaat op [eiland X] niet goed zou zijn voor zijn gezondheid, staan talrijke verklaringen van naasten van erflater – vrienden, familie en zakenrelaties – die het tegendeel beweren. Ter zitting hebben belanghebbende en [B], voornoemd, voorts toegelicht dat erflater het klimaat in Nederland niet prettig vond en juist in Nederland meer last van zijn gezondheid had en bevattelijk was voor allerlei infecties. De inspecteur heeft hier slechts tegen ingebracht dat uit openbare medisch bronnen op het internet blijkt dat een verblijf in de tropen niet bevorderlijk is voor mensen met een hartkwaal. Gezien de verklaringen heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat erflater besefte dat hij vanwege zijn hartkwaal niet langer meer op [eiland X] kon wonen.
4.5.
In eerste instantie heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het huwelijk tussen erflater en [J] een schijnhuwelijk betrof, dit in verband met de verkrijging van een zogenoemde ‘green card’ voor erflater op [eiland X]. Ter zitting heeft de inspecteur echter erkend dat er wel sprake was van een affectieve relatie tussen erflater en [J]. Dit huwelijk stond evenwel, aldus de inspecteur, op springen. Daartoe heeft de inspecteur onder andere gewezen op verklaringen van [P] en de zoon van erflater, wijlen [D]. Voorts zou in een juridische opinie die namens erflater zou zijn aangevraagd bij een notaris uitgegaan zijn van een casus waarbij er een voornemen tot scheiding bestond.
4.6.
Met belanghebbende constateert de rechtbank dat niet duidelijk is op wiens instigatie - die van erflater of [P] - de juridische opinie is aangevraagd. Onvoldoende is dan ook komen vast te staan of de in de opinie geschetste feiten en omstandigheden afkomstig waren van erflater zelf en berusten op de werkelijkheid. Voorts overweegt de rechtbank dat [P] in een verklaring van een latere datum, heeft ontkend dat hij zou hebben gezegd dat het al langere tijd niet goed zou zijn gegaan met het huwelijk van erflater. Blijft over de verklaring van [D] – in een e-mail gericht aan [gemachtigde], voornoemd – waarin hij, kort gezegd, heeft opgemerkt dat zijn vader en [J] ten tijde van het overlijden van erflater uit elkaar waren. De rechtbank hecht in dit kader echter geloof aan de stelling van belanghebbende dat [D] boos was omdat zijn vader wel [J] vermogen had nagelaten en zijn moeder niets had nagelaten. Niet uit te sluiten valt dat deze opmerking uit rancune is gemaakt. Deze verklaring moet dan ook worden bezien in het licht van talrijke andere verklaringen van directe naasten van erflater, die juist hebben verklaard dat erflater en zijn echtgenote nog een gelukkige indruk maakten en dat van een voornemen tot scheiding geen enkele sprake was. Gelet op deze verklaringen kent de rechtbank dan ook geen gewicht toe aan de verklaring van [D]. Voorts overweegt de rechtbank nog dat [P] heeft verklaard dat medio december 2008 [J] een aantal keren aanwezig was bij de besprekingen met betrekking tot erflaters testament en zij daarbij ook inbreng had. Bovendien staat vast dat [J] in 2008 meerdere malen samen met erflater in Nederland is geweest en dat zij op het moment van overlijden van haar man ook in Nederland was. Ook dit wijst er niet op dat een scheiding tussen erflater en [J] op handen was, integendeel. Gelet op dit alles acht de rechtbank niet aannemelijk dat erflater voornemens was om te scheiden of [J] anderszins te verlaten. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat, mocht erflater al de bedoeling hebben gehad om te gaan scheiden (hetgeen de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt), uit niets is af te leiden dat daaraan een begin van uitvoering is gegeven.
4.7.
Met betrekking tot de stelling van de inspecteur dat erflater woonde waar hij werkte, overweegt de rechtbank dat deze stelling de inspecteur in dit geval ook niet steunt in zijn standpunt dat erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde. De rechtbank constateert dat erflater na de verkoop aan [M Inc] nog contractuele verplichtingen had tegenover laatstgenoemde. Ter zitting heeft [B], voornoemd, toegelicht dat erflater op het gebied van de uitvoering van (grootschalige) [activiteit] beschikte over unieke praktische vaardigheden en kennis. Het was niet de bedoeling van [M Inc] dat deze vaardigheden en kennis na de verkoop zomaar verloren zouden gaan. Ook [B] zelf is na de verkoop van [H Inc] nog drie jaar in functie gebleven. Dit zou, zoals [B] ter zitting onweersproken heeft verklaard, ook gelden voor erflater, die daar volgens de Consultancy agreement $ 150.000 per jaar voor zou ontvangen. Gelet op deze verklaring ter zitting heeft de rechtbank, anders dan de inspecteur stelt, geen reden om aan te nemen dat de Consultancy agreement reële betekenis miste. Voorts acht de rechtbank het daarbij niet voor de hand liggen dat erflater vanuit Nederland uitvoering zou hebben kunnen geven aan de Consultancy agreement. Onweersproken is namelijk dat naast de unieke vaardigheden en kennis erflaters mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in vreemde talen - het Spaans en het Engels - gebrekkig was. Juist met zijn ‘handen en voeten’ kon hij zich op [eiland X] goed verstaanbaar maken. De verklaring van de inspecteur ter zitting dat erflater wist dat hij gelet op zijn gezondheidsconditie de Consultancy agreement niet gestand kon doen, berust naar het oordeel van de rechtbank slechts op een suggestieve aanname. De inspecteur heeft deze stelling niet met enig bewijs onderbouwd.
4.8.
Met betrekking tot de plannen voor de oprichting van een modern [bedrijf] in Nederland, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank constateert dat partijen van mening verschillen over de rol die erflater in dit bedrijf zou vervullen. Belanghebbende stelt dat erflater slechts zou optreden als investeerder en op de achtergrond zou blijven. De inspecteur stelt op zijn beurt dat de bedoeling was dat erflater een veel actievere rol zou krijgen in dit bedrijf. Nu het bedrijf niet is opgericht en erflater is overleden zal, naar het oordeel van de rechtbank, altijd onduidelijk blijven of het plan ooit werkelijkheid zou zijn geworden en welke rol erflater dan uiteindelijk vervuld zou hebben binnen het bedrijf. Voor de beoordeling van de woonplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden, kan de rechtbank dan ook slechts als feit aannemen dat erflater een plan had om te investeren in een [bedrijf] in Nederland.
4.9.
Belanghebbende heeft niet bestreden dat het appartement gelegen aan de [adres] te [plaats E] ter beschikking van erflater stond indien hij in Nederland was. De rechtbank is echter van oordeel dat belanghebbende, aan de hand van een vergelijking van de meterstanden voor elektra, gas en water, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat erflater in de periode 2007-2009 slechts in geringe mate gebruik heeft gemaakt van dit appartement. In dat kader, overweegt de rechtbank nog dat belanghebbende onbestreden heeft gesteld dat erflater de gewoonte had om ook in hotels te verblijven als hij in Nederland was. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende dit appartement heeft gekocht om erflater van huisvesting bij een op handen zijnde terugkomst naar Nederland te voorzien.
4.10.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat erflater ten tijde van zijn overlijden de volgende banden had met Nederland:
- Erflater was geboren in Nederland en had de Nederlandse nationaliteit;
- Erflater had twee zonen die in Nederland woonde, van wie met één in feite nimmer contact is geweest;
- Erflater hield drie bankrekeningen aan in Nederland met een gering tegoed;
- Erflater was bestuurslid van de stichting [Stichting] en had het plan om te investeren in een nieuw op te richten [bedrijf] in Nederland.
- In een Nederlands ziekenhuis is erflater overleden aan zijn hartkwaal.
Hiertegenover staat het volgende:
- Erflater was getrouwd met [J] en met haar woonde hij in de echtelijke woning in [plaats C], waarvan hij de eigendom had. Voorts bevonden de persoonlijke eigendommen van erflater zich in de echtelijke woning;
- Uit de door [V], [J], zwager [N] en [B] afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat erflaters sociale leven zich afspeelde op [eiland X]. Het was daar waar hij zijn vrienden had.
-Het overgrote deel van het vermogen van erflater bevond zich op [eiland X]. Daar hield hij bankrekeningen aan met aanzienlijke banktegoeden en had hij onroerend goed. Het is voorts daar waar de persoonlijke holding van erflater,[I Inc], was gevestigd.
-Erflater was op grond van de Consultancy agreement gehouden om nog intensief actief te blijven voor zijn voormalige bedrijf [H Inc] op [eiland X].
- [eiland X] was het land waar erflater aangifte inkomstenbelasting deed en ingeschreven stond in de registers. Voorts beschikte hij daar over een zogenoemde ‘green card’.
Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het duurzame middelpunt van erflaters persoonlijke levensbelangen tot aan zijn overlijden enkel en alleen in [eiland X] lag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur geen enkele concrete omstandigheid aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat erflater in de laatste fase van zijn leven in Nederland zou hebben gewoond. De inspecteur heeft zich enkel gebaseerd op subjectieve vermoedens en veronderstellingen zonder dat daar enige of voldoende basis voor was. Daar komt bij dat de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank een te eenzijdig beeld heeft geschetst van de situatie van erflater. De rechtbank acht dan ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de woonplaats van erflater op enig moment voorafgaand aan het overlijden is verlegd naar Nederland.
4.11.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat erflater noch ten tijde van zijn overlijden, noch in de tien jaar daarvóór zijn woonplaats had in Nederland en dat ten onrechte erfbelasting is geheven over diens nalatenschap. De onderhavige aanslag moet derhalve worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
Immateriële schadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade, die zij heeft geleden vanwege de duur van de behandeling van het geschil. In de arresten van 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, LJN BO5046, LJN BO5080 en LJN BO5087).
4.13.
Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, BNB 2005/337. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Die termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding heeft te gelden het door de Hoge Raad gehanteerde tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.14.
Indien de totale procedure van bezwaar en beroep langer dan twee jaar heeft geduurd en er geen aanleiding is om in concreto een langere of kortere behandelingsduur dan twee jaren redelijk te achten dan wel de verstreken termijn (gedeeltelijk) aan belanghebbende is toe te rekenen, dient vervolgens per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Blijkens het arrest HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, dienen de verschillende instanties in beginsel de procedure binnen de volgende termijnen te hebben afgerond: de inspecteur overschrijdt in beginsel een redelijke termijn indien hij niet binnen een half jaar na binnenkomst van het bezwaarschrift op het bezwaar beslist en de rechtbank indien zij niet binnen anderhalf jaar na de uitspraak op bezwaar beslist.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur (20 april 2012) en de dagtekening van de uitspraak daarop (11 december 2012) een tijdsverloop zit van bijna 8 maanden. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 14 mei 2014. Dat is bijna twee jaar en 1 maand na ontvangst van het bezwaarschrift. De overschrijding van de redelijke termijn voor de beslissing in eerste feitelijke aanleg bedraagt dan 1 maand (25 maanden minus 24). Deze overschrijding is naar het oordeel van de rechtbank geheel te wijten aan de behandelduur in de bezwaarfase en is derhalve aan de inspecteur toe te rekenen. Aan belanghebbende dient daarom een vergoeding te worden toegekend van € 500 (één keer een halfjaar overschrijding tegen een tarief van € 500 per halfjaar) te vergoeden door de inspecteur.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt daarbij de zaken met procedurenummers 13/272, 13/440 tot en met 13/444 en 13/446 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Nu het beroep in alle samenhangende zaken gegrond is, zal de rechtbank in alle zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 208,57 (1/7 deel).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de aanslag;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 208,57;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2014 door mr.drs. M.M. De Werd, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.