In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie met betrekking tot de aftrekbaarheid van partneralimentatie. De belanghebbende, die in 2009 de woonlasten van de voormalige echtelijke woning heeft betaald, heeft deze kosten opgevoerd als aftrekbare partneralimentatie in zijn aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt echter dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze betalingen voortvloeien uit een verplichting die rechtstreeks uit het familierecht voortkomt. De rechtbank stelt vast dat de ex-echtgenote van belanghebbende in de woning woonde en dat de belanghebbende de woonlasten heeft betaald, maar dat deze betalingen niet als alimentatie kunnen worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht heeft geoordeeld dat de betaalde bedragen niet aftrekbaar zijn als partneralimentatie. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Jansen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.