ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3773

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslagen loonheffing aan BV met Poolse vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV, die vennoot was van een klussenbedrijf in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma (vof) met uitsluitend Poolse vennoten, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen loonheffing die aan de BV waren opgelegd, onterecht waren. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk sprake was van dienstbetrekkingen van de Poolse werknemers, maar dat de vader van de directeur-grootaandeelhouder (dga) van de BV inhoudingsplichtig was. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen niet aan de BV konden worden opgelegd.

De rechtbank verklaarde de beroepen van de BV gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de BV, die op € 693 werden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het door de BV betaalde griffierecht van € 310 moest vergoeden.

De rechtbank behandelde ook de verzoeken om immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure, maar oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de bezwaarschriften tijdig waren ontvangen en dat de termijn van twee jaar voor de behandeling van het beroep niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Maastricht
Procedurenummers AWB 12/683 tot en met 12/685
uitspraak van 16 april 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 5 januari 2012 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de naheffingsaanslagaanslagen loonbelasting/ premie volksverzekeringen over de jaren 2006 tot en met 2008 (hierna: loonheffingen), alsmede tegen de daarbij vastgestelde boetebeschikkingen en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente:
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013 te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Ter zitting zijn de zaken met procedurenummers AWB 12/679 tot en met 12/689 gelijktijdig behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 693;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt;
2. Gronden
2.1. In de op dezelfde dag gedane uitspraak van de rechtbank in de procedurenummers AWB 12/686 tot en met 12/689 ten name van [X] heeft de rechtbank beslist dat de inhoudingsplicht met betrekking tot onderhavige loonheffingen bij [X] ligt. Dit brengt met zich dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd.
2.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van belanghebbende gegrond is verklaard, waardoor zowel de uitspraken op bezwaar als de naheffingsaanslagen loonheffingen en de vastgestelde boete- en heffingsrentebeschikkingen dienen te worden vernietigd.
2.3. Nu belanghebbende volledig in het gelijk wordt gesteld komt de rechtbank aan de overige in geschil zijnde vragen niet toe.
Immateriële schadevergoeding
2.4. Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met de lengte van de duur van de procedure.
2.5. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BO8050, heeft beslist dat in belastingzaken, waar artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is, een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegekend, ook indien het beroep tegen de aanslag of beschikking ongegrond is verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld en dat artikel 8:73 van de Awb in die gevallen van overeenkomstige toepassing is. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AO9006. De in aanmerking te nemen termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en beloopt in beginsel twee jaar (voor de bezwaar- en de beroepsfase), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.6. Van de genoemde termijn van twee jaar moet, blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2009, nr. 05/0789, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BH1009, een termijn van anderhalf jaar worden gegund voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank.
2.7. De bezwaarschriften van belanghebbende en de vof tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen 2006 en 2007 en 2008 zijn ontvangen op 9 september 2011. Tussen 9 september 2011en de dag van dagtekening van deze uitspraak is nog geen twee jaar verstreken, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
2.8. Nu de beroepen van de vof met betrekking tot de zaaknummers 12/697 t/m 12/682 en van de BV met betrekking tot de zaaknummers 12/683 t/m 12/685 gegrond zijn verklaard, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten van deze zeven samenhangende zaken die belanghebbenden in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.616 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 472, een wegingsfactor 1, en een factor 1,5 wegens meer dan 3 zaken). De vof komt in aanmerking voor een proceskostenvergoeding van € 923 (€ 1.616*4/7) en de BV voor een vergoeding van € 693.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, mr. drs. M.M. de Werd en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier. De griffier is verhinderd de uitspaak te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 april 2013
Rechtsmiddel
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven zodra hij onherroepelijk vaststaat.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.