De inspecteur stelt primair dat sprake is van een (nagekomen) bedrijfsbate en verwijst naar de parlementaire behandeling van de Regeling (Tweede Kamer, brief van de minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer, Kamerstukken 29435, nr. 242). De relevante passages daarvan luiden als volgt:
“Onduidelijkheden rond fiscaliteit en staatssteun
Fiscaliteit
Er bestaat onduidelijkheid over de wijze van belasten (fiscaal regime) in de gevallen waarin de tuinder in het verleden zijn bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt en heeft afgerekend met de fiscus, maar wel zijn kassen heeft laten staan. Indien met deze kassen wordt deelgenomen aan de Ruimte voor Ruimteregeling, is de vraag of afrekening moet plaatsvinden op basis van vermogen (box 3, wat relatief aantrekkelijk is) of op basis van inkomsten uit werk (box 1, wat relatief onaantrekkelijk is). Deze onduidelijkheid leidt tot minder animo onder tuinders voor deelname aan de Ruimte voor Ruimteregeling, waardoor minder verspreid liggende kassen worden opgeruimd. Ook is het de vraag of de herinvesteringsreserve kan worden toegepast als bedrijven verplaatsen met behulp van deze regeling.
(…)
d1)Verduidelijken van de fiscale mogelijkheden bij beëindiging op locatie en in geval van verplaatsing naar een nieuwe locatie.
Met de staatssecretaris van Financiën heb ik overlegd over het fiscale regime waaronder de opbrengsten voor tuinders van de Ruimte voor Ruimteregeling vallen.
Vooropgesteld wordt dat de fiscale regelgeving op een juiste wijze moet worden toegepast. De concrete feiten en omstandigheden zijn bepalend voor de fiscale behandeling. Ik hecht eraan te benadrukken dat in het beleidsbesluit van de staatssecretaris van Financiën van 27 mei 2008, nr. CPP 2008/830, voor ondernemers is bepaald dat bij deelname aan de Ruimte voor Ruimteregeling de landbouwvrijstelling van toepassing is. Dit besluit is in de uitvoeringspraktijk goed ontvangen.
Verder (…) .
Voor de vraag of na staking van een onderneming sprake kan zijn van een zogenoemde nagekomen bedrijfsbate, is van belang of de Ruimte voor Ruimteregeling al van kracht was ten tijde van de staking van de onderneming.
Daarnaast is er onduidelijkheid wanneer bij een particulier al dan niet sprake is van een resultaat uit overige werkzaamheden (box 1). Ook hier zijn de concrete feiten en omstandigheden beslissend.
Ter verduidelijking geef ik het volgende voorbeeld: Stel een particulier verkrijgt twee bouwkavels in het kader van Ruimte voor Ruimteregeling. Ingeval deze particulier op een kavel een nieuwe woning voor zichzelf bouwt is er geen sprake van resultaat uit overige werkzaamheden voor die kavel. Echter, bij verkoop van een verkregen kavel aan een derde dient het voordeel van die verkochte kavel te worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat dit normaal vermogensbeheer te buiten gaat.”