Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een laanbomenkwekerij, vertegenwoordigd door belanghebbende B.V., en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft de naheffingsaanslagen belasting zware motorrijtuigen (BZM) die aan de belanghebbende zijn opgelegd, omdat zij geen aangifte had gedaan voor het gebruik van een vrachtauto op de autosnelweg. De vrachtauto, uitgerust met een kraan voor het planten van bomen, werd door de belanghebbende gebruikt in haar bedrijfsvoering. De rechtbank moest beoordelen of deze vrachtauto uitsluitend bestemd was voor goederenvervoer over de weg, zoals vereist door de Wet BZM.
De rechtbank overwoog dat de bestemming van de vrachtauto niet alleen afhangt van het feitelijke gebruik, maar ook van de wijze waarop het voertuig is gebouwd en ingericht. Ondanks de aanwezigheid van de kraan, die door de belanghebbende werd gebruikt voor het planten van bomen, concludeerde de rechtbank dat de vrachtauto nog steeds als uitsluitend bestemd voor goederenvervoer kon worden beschouwd. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en legde verzuimboetes op voor het niet voldoen aan de belastingverplichtingen. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische definitie van 'uitsluitend bestemd voor goederenvervoer' en de interpretatie van relevante wetgeving in belastingzaken. De belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.