ECLI:NL:RBZWB:2013:8307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_2356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking en gedoogsituatie bij bewoning van woning door belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil over schenkbelasting. De belanghebbende woonde om niet in de woning van zijn ouders, die de volledige beschikkingsmacht over de woning behielden. De ouders konden op elk moment het verblijf van de belanghebbende ontzeggen, wat leidde tot een gedoogsituatie. De rechtbank oordeelde dat het gedogen van de bewoning geen belastbare schenking vormde, omdat de waarde in het economische verkeer van de woning niet wijzigde door deze gedoogsituatie. De ouders waren niet verarmd, aangezien zij de woning in onbezwaarde staat konden verkopen en feitelijk geen huur genoten. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst en verminderde de aanslag schenkbelasting tot een schenking van € 9.802, vrij van recht. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.180 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de ouders geen recht van gebruik of huurrecht aan de belanghebbende hadden toegekend, en dat de gedoogsituatie niet leidde tot een verarming van de ouders. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/2356
uitspraak van 6 november 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2010 opgelegde aanslag schenkbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een naar een schenking, vrij van recht, van € 9.802;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.180;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft in 2010 met zijn gezin gewoond aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
[vader] en [moeder] (hierna: de ouders) zijn eigenaren van de woning. Over de bewoning van de woning door belanghebbende en zijn gezin, hebben de ouders en belanghebbende het volgende mondeling afgesproken:
  • de ouders hebben de volledige beschikkingsmacht over de woning en bepalen zelf wie in de woning verblijft/woont;
  • de ouders kennen geen enkel (huur)recht aan belanghebbende toe;
  • de ouders kunnen op elk moment aan belanghebbende het verblijf in de woning ontzeggen;
  • belanghebbende hoeft voor zijn verblijf in de woning geen vergoeding aan de ouders te betalen.
2.3.
De huurwaarde van de woning bedraagt voor het jaar 2010 € 49.428.
2.4.
Voor het jaar 2010 is een aangifte schenkbelasting (hierna: de aangifte) ingediend, waarbij onder meer voormelde huurwaarde als een schenking door de ouders aan belanghebbende is verantwoord. In de aangifte is een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 24.000. Tevens is in de aangifte vermeld dat de verschuldigde schenkbelasting voor rekening van de schenker komt.
2.5.
De huurwaarde is, ook na bezwaar, aangemerkt als schenking van de ouders aan belanghebbende.
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank acht dit juist, dat in het onderhavige geval sprake is van een gedoogsituatie. In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of bij het gedogen van de bewoning door belanghebbende sprake is van een schenking van de ouders aan belanghebbende. Niet in geschil is dat de ouders de woning in onbezwaarde staat kunnen verkopen. Evenmin is in geschil dat de ouders overige schenkingen hebben gedaan tot een totaalbedrag, exclusief verschuldigde schenkbelasting, van € 9.802.
2.7.
Belanghebbende wordt door de gedoogsituatie verrijkt. Van een schenking in de zin van de Successiewet 1956 kan echter slechts sprake zijn indien de schenker door de bevoordeling wordt verarmd. De vereiste verarming doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor. De verrijking van belanghebbende komt niet ten laste van de ouders nu het vermogen van de ouders niet is verminderd. De waarde in het economische verkeer van de woning heeft immers geen wijziging ondergaan als gevolg van de gedoogsituatie. De omstandigheid dat de ouders € 49.428 aan huur hadden kunnen genieten als zij andere afspraken hadden gemaakt, brengt evenmin met zich mee dat de ouders zijn verarmd voor het bedrag dat zij in dat geval aan huur hadden kunnen bedingen. Feitelijk hebben de ouders geen huur genoten, zodat deze ook nimmer tot hun vermogen heeft behoord. De rechtbank wijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 1986, nr. 23 336 ( BNB 1986/163, ECLI:NL:HR:1986:AW8087)
2.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het gedogen van de bewoning door belanghebbende geen belastbare schenking vormt nu geen sprake is van een verarming van de ouders.
2.9.
Het gegeven dat de ouders door de gedoogsituatie de mogelijkheid tot eigen bewoning van de woning van dag tot dag prijsgeven, leidt niet tot een ander oordeel. De onbezwaarde waarde van de woning behoort tot hun vermogen en die waarde wijzigt niet door de gedoogsituatie. Tot het vermogen van de ouders behoort niet, naast die waarde van de woning, ook nog een bedrag aan waarde voor de mogelijkheid van eigen gebruik. Het van dag tot dag afstand doen van eigen bewoning houdt dan ook geen verlies in van iets wat tot hun vermogen heeft behoord. Er is geen sprake van het afstaan van een gebruiksrecht, doch van een (van dag tot dag) afstaan van het gebruik. De ouders hebben de volledige beschikkingsmacht over de woning steeds behouden en kunnen belanghebbende op ieder moment het verblijf in de woning ontzeggen. Dat het volgens de inspecteur niet waarschijnlijk is dat daartoe zal worden overgegaan, betekent niet dat aangenomen moet worden dat belanghebbende een recht van gebruik en bewoning of huurrecht heeft (vgl. HR 8 juli 1996, nr. 31 363, BNB 1996/290, ECLI:NL:HR:1996AA1991).
2.10.
Gelet op het bovenstaande wordt het bedrag van de schenking verminderd tot € 1.388 (contanten) plus € 8.414 (gas, water etc.) of € 9.802. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat, indien de verkrijging met de huurwaarde wordt verminderd, geen beroep meer wordt gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 24.000. Niet in geschil is dat dan de reguliere vrijstelling van toepassing is. Deze bedraagt ingevolge artikel 33, ten vijfde, van de Successiewet 1956 (tekst 2010) € 5.000.
2.11.
De rechtbank zal de aanslag verminderen tot een naar een schenking, vrij van recht, van € 9.802 (vóór toepassing van de vrijstelling).
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1180 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ½ punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.