Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Feiten
3.Overwegingen
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie. De belanghebbende, houder van een motorrijtuig, had verzocht om toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto's. Na het indienen van een beroep heeft de inspecteur het bijzondere tarief met terugwerkende kracht toegepast. De belanghebbende trok haar beroep in, maar verzocht de inspecteur om wettelijke rente over de teveel betaalde belasting. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het beroep onvoorwaardelijk was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank droeg de inspecteur op om wettelijke rente te vergoeden over een bedrag van € 1.753 voor de periode van 31 maart 2012 tot de dag van terugbetaling. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade en proceskosten werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur onrechtmatig had gehandeld door de uitspraak op bezwaar te handhaven, en dat de wettelijke rente van toepassing was op de teruggaaf van de motorrijtuigenbelasting. De rechtbank stelde vast dat de ingangsdatum van de wettelijke rente op 31 maart 2012 lag, en dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure binnen de redelijke termijn was afgehandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.