In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2013, staat de naheffingsaanslag in de omzetbelasting centraal. Belanghebbende A, onderdeel van een conglomeraat van vennootschappen, heeft een naheffingsaanslag ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005. De inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant handhaafde deze aanslag, wat leidde tot beroep door belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende, door het creëren van pools van loten en het verkopen van aandelen in deze pools, daadwerkelijk diensten op het gebied van kansspelen verricht. Dit voegt een wezenlijk spelelement toe aan de buitenlandse kansspelen, waardoor de diensten niet als bemiddeling kunnen worden gekwalificeerd, maar als vrijgestelde diensten onder de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting die op deze diensten betrekking heeft. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond en heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de immateriële schadevergoeding, aangezien de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in belastingprocedures en de rechten van de verdediging.