ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6873

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1017 WOZ
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.P. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daarbij toegekende proceskostenvergoeding. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 375.000, welke door de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem was vastgesteld op 31 januari 2012. Na het bezwaar, dat op 21 juni 2012 gegrond werd verklaard, werd de WOZ-waarde verlaagd naar € 357.000. Eiser had echter geen beroep ingesteld tegen deze lagere waarde, wat leidde tot de vraag of hij nog belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank overwoog dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank hem niet in een gunstiger positie kon brengen dan de reeds toegekende proceskostenvergoeding. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 8 september 2006, waarin werd gesteld dat de gemaakte afspraken tussen eiser en zijn gemachtigde over de kosten geen grond vormden voor een inhoudelijke beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiser al een vergoeding had ontvangen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet verder inging op de inhoudelijke argumenten van eiser. De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. van Baaren, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 12/1017 WOZ
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser],
te [plaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 31 januari 2012 heeft verweerder de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres te plaats] (hierna: de woning) vastgesteld op € 375.000 per waardepeildatum 1 januari 2011.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2012 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde nader vastgesteld op € 357.000. Bij deze uitspraak op bezwaar heeft verweerder eisers verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toegewezen tot een bedrag van € 691,90 (1 punt bezwaarschrift € 218, 1 punt hoorzitting € 218, taxatierapport 5 uur x € 50 (incl. btw) en € 5,90 Kadastrale kosten).
Namens eiser heeft [naam], werkzaam bij [bedrijf te plaats], beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 november 2012, waar eiser en zijn gemachtigde, met voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Bakker.
2. Overwegingen
2.1 In geschil is uitsluitend de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar.
2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de kosten voor de taxateur voor het bijwonen van de hoorzitting niet heeft vergoed. Ook is ten onrechte uitgegaan van een prijs per uur van € 50 inclusief btw, terwijl de rechtbanken en hoven in hun staffel inmiddels hebben uitgemaakt dat bij een partij die de btw niet in vooraftrek kan nemen het uurtarief dient te worden verhoogd met de btw.
2.3 Ambtshalve oordeelt de rechtbank als volgt.
2.3.1 Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding aan hem toegekend. Daarmee is verweerder aan de bezwaren van eiser tegemoetgekomen.
2.3.2 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [bedrijf] het no.cure.no.pay systeem hanteert, in die zin dat de cliënt slechts eenmalig 25% van het gerealiseerde voordeel (exclusief omzetbelasting) is verschuldigd als kosten voor de procedure. De overige kosten die [bedrijf] moet maken om de WOZ-waarde succesvol te verlagen worden op verweerder verhaald middels de proceskostenvergoeding.
In dit geval heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde verlaagd. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen deze lagere waarde.
2.3.3 Het hierboven vermelde brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank neemt daarbij, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2006 (LJN: AU4755), in aanmerking dat een uitspraak van de rechtbank eiser niet in een gunstiger positie kan brengen dan waarin hij met de door verweerder bij de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding al is komen te verkeren, ook niet als de rechtbank zou oordelen over de door eiser gestelde onjuiste hoogte van die vergoeding. Afspraken tussen eiser en gemachtigde dat de gemachtigde de kosten op verweerder verhaalt, dat in rekening gebrachte kosten afhangen van de toegekende vergoeding, en dat eiser (dus) niets hoeft te betalen aan kosten vormen grond tot dit oordeel.
Hieraan doet niet af dat de Hoge Raad op 16 november 2012, LJN: BY2770, heeft geoordeeld dat aan een veroordeling in de proceskosten niet in de weg staat dat de toe te kennen proceskostenvergoeding rechtstreeks aan de gemachtigde wordt uitbetaald. In die door de Hoge Raad beoordeelde situatie is het niet duidelijk of eiser iets van kosten aan zijn gemachtigde was verschuldigd. De rechtbank onderkent dat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende bijstand niet in de weg staat dat de belanghebbende ermee instemt dat de vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald. Er heeft echter al een vergoeding van dergelijke kosten plaatsgevonden.
Dat de gemachtigde van eiser bij een eventuele gegrond verklaring van het beroep en toekenning van een hogere vergoeding meer inkomsten verwerft, noopt niet tot het oordeel dat eiser een concreet belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank zal eiser dan ook niet ontvankelijk verklaren in zijn beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.